Contrapropaganda: Luther en Katharina als 'tegenbeeld' van Jezus en Maria.
Johann Hasenberg (fl. 16de eeuw), Ioannis Hasenbergij Bohemi, ad Luderanorum, famosum Libellum, recens Wittenbergae editum, responsio.
Leipzig: Melchior Lotter (sr.), 1528.
afbeelding en achtergrond afkomstig van deze website
toelichting bij de afbeelding:
Johann Hasenberg, professor te Leipzig, doet in dit werk een frontale aanval op Katharina von Bora. Het werk wordt afgesloten met twee houtsnedes. Links zien we Christus en de Maagd Maria die een aantal vrome nonnen naar een klooster brengt. Recht zien we een andere processie: Luther op weg naar de Poorten van de hel met Kathatina von Bora, gekleed als non, maar omringt door vliegen. Boven het koppel een gedrukt opschrift: “Da reyt Merthen mit seyner Kethen yns frawenzimer” (Daar rijdt Maarten met zijn Käthe naar het vrouwenvertrek). De laatste woorden zijn doorgehaald met een pen, en in de marge links staat de voorgestelde verbeterig: “yns frauen-haus” (naar het bordeel).
Luther: zijn leven, zijn werk. Sabine Hiebsch, Martin van Wijngaarden (red.). Kok-Kampen, 2017. 296 blz. ISBN 9789043528054. € 34,99
Ter gelegenheid van het herdenkingsjaar 2017 verscheen een herdruk (de facto: de 3de druk) van dit naslagwerk uit 2007. Voor de herdruk werd m.n. de literatuurlijst geüpdated en het register uitgebreid. Voor de hoofdtekst kon volstaan worden met enkele aanpassingen, aldus de hoofdredacteur en schrijver van de ‘doorlopende tekst’, Sabine Hiebsch. Het geheel geeft een beeld van de stand van het (academisch) onderzoek naar Luther, m.n. vanuit het perspectief van Nederlandse onderzoekers, aangevuld met één Vlaming (Jos Vercruysse s.j. † 2017) en enkele Duitse auteurs (Hans-Martin Kirn, Ulrich Köpf en Andreas Wöhle). De Nederlandse bijdragen zijn geschreven door Dick Akerboom, Wim Balke, Joop Boendermaker, Christoph Burger, Sabine Hiebsch, Sonny Hof, Martijn Schrama, Eelco van der Veer, Teun Verduyn, en Martin van Wijngaarden.
In 28 thematische casestudies (excursen, meestal beperkt tot enkele bladzijden) stellen zij fundamentele aspecten uit het leven, werk, en theologie van Luther aan de orde. Deze worden netjes opgelijst in de inhoudsopgave. Het ene excurs is al stimulerender dan het ander. Ik las in elk geval met plezier over Luther als bedelmonnik, zijn relatie met Bernardus van Clairvaux, zijn hermeneutiek (waarin de Figuraldeutung als verbindend principe naar voren wordt gehaald), over Katharina van Bora (warm aanbevolen, zeker samengelezen met de lopende tekst over Luther als echtgenoot en vader), Luthers ziektegeschiedenis, en de samenwerking met Cranach. Maar er zijn er dus nog veel meer. Tegenvallend was het excurs over Erasmus, waar nog zinnen in voorkomen als 'Het is niet Erasmus, maar Luther die is doorgedrongen in het hart van het evangelie'. Dag mag de auteur (Wim Balke) vinden, maar zulke waardeoordelen misstaan in een boek als dit. Een objectievere weergave is te vinden in het excurs van Dick Akerboom over de onvrijheid van het menselijk willen, die laat zien wat de interne logica is van beide standpunten en waar 'het breekpunt' zit. De stukken over Luther als lieddichter en liturgiehervormer zijn degelijk, maar vergeten te vermelden dat Luther voor zijn vrije liederen toch eerst heeft gedacht aan een niet-liturgisch gebruik. Zij zijn gericht op de jeugd van de kerk en hebben een sterk onderwijzend, catechetisch doel. Dit aspect kenmerkt ook nog zijn latere 'catechismus-liederen', zoals Christ unser Herr zum Jordan kam, en zelfs zijn berijming van het gebed des heren, het Vater Unser: het is catechese in liedvorm.
De excursen/case-studies zijn ingevoegd in de lopende tekst wat tot enige verwarring kan leiden, zeker als er meerdere excursen vlak na elkaar volgen (Waar gaat de gewone tekst nu verder?). De lopende tekst van Sabine Hiebsch behandelt in principe op chronologische wijze het leven en werk van Luther, maar hierbij gaan historische beschrijving en theologische duiding hand in hand. Zo draagt het hoofdstuk over de jaren 1521-1525 bijvoorbeeld als titel Sola Scriptura. Doubletten met de excursen zijn hierbij natuurlijk niet te vermijden. Hoofdstuk 7 (Luther en het kerkelijk leven) bestaat eigenlijk vooral uit thematische overzichten.
Een opvallend aspect van het boek zijn de illustraties. Die illustreren vooreerst de tekst, maar omdat er bewust gekozen is – indien voorhanden - voor Nederlands materiaal, geeft het boek ook een overzicht van de Lutherperceptie (persoon, werk, lotgevallen, denkbeelden) in Nederland. In een apart hoofdstuk legt Martin van Wijngaarden verantwoording af van de selectie die hij gemaakt heeft en geeft ook een aanzet tot duiding en typering van dit stuk ‘religieus erfgoed’.
Uitgebreide registers (zaken, personen, landen- en plaatsnamen) en bronvermeldingen, completeren dit toegankelijke en tegelijk degelijke werk.
Johann Walter, Beati immaculati in via (1 vrije stem, 1 basso ostinato, 1 altus repetetivo en 4 stemmen in canon), geschreven voor de inhuldiging van de slotkapel van Torgau in 1544, in aanwezigheid van alle groten van 'de Reformatie'. Luther zelf was de voorganger van dienst.
Torgau, Slotkapel. Zicht van boven het altaar. Er werd ongetwijfeld gemusiceerd van 'rondom'.
Hieronder de uitvoering door het Calmus ensemble en Die Lautten Compagney, afkomstig van hun CD Mitten im Leben. 1517 ). Het motet bestaat uit 4 dubbelverzen genomen uit Psalm 119, gecombineerd met de jubel voor Luther & Melanchthon (bas) en de keurvorst (alt). De sopraan heeft een vrije partij, de andere stemmen (tenor) zingen de 4 psalmverzen telkens in een andere canon.
Onder de afbeelding de 4 stemboekjes in PDF-viewer.
De vertaling van de ostinato tekst:
Leve Luther, leve Melanchthon,
lang zullen leven, de lichten van onze aarde,
zielen die aan Christus dierbaar zijn. Door u is aan ons de verheven leer van Christus
teruggeschonken, door uw dienst, zijn de donkere wolken
verdreven, en kwam met een nog stralender opgang
de leer van het heil weer aan het licht.
Nog minstens zoveel jaren toegewenst als Nestor !
De zangers van Utopia en de blazers van InAlto hebben de handen ineengeslagen om een programma ter ere van Luther op te nemen, omdat Luther de muziek zo hogelijk geëerd heeft. Aan de hand van drie teksten laten ze horen hoe in het voetspoor van Luther componisten daar in de loop van de 16de eeuw (met uitlopers naar de 17de eeuw: Praetorius) muziek van gemaakt hebben: van een bicinium tot 10-stemmig drie-korig, maar merendeels vierstemmig met een cantus firmus). In het booklet (David J. Burn) wordt dit in het Engels, Frans en Duits uitgelegd.
De keuze is gevallen op Psalm 130, Aus tiefer Not (De profundis clamavi), een van de eerste Psalmen die Luther in het begin van zijn liturgische hervorming heeft berijmd (winter 1523 deed hij een oproep uitgaan aan bevriende auteurs om hem bij te staan bij het berijmen van de belangrijkste psalmen). De prachtige phrygische melodie die erbij hoort verschijnt voor het eerst in 1524 in het Enchiridion.
Als tweede komt het gebed des Heren aan bod, Vater Unser, waarna de PaassequensVictimae PaschaliLaudes aan bod komt die Luther op zijn karakteristieke vrijmoedige wijze omdichtte tot het lied Christ lag in Totesbanden. Hij combineert hier elementen uit Victimae met het Middeleeuwse Paaslied Christ ist erstanden. Ook dit lied verschijnt voor het eerst in het Erfurter Enchiridion uit 1524
Josquin Desprez ('Der Noten Meister', dixit Luther) mag telkens de blokken inleiden met een motet.
Er wordt zorgvuldig gezongen, en gespeeld. De zangers zijn goed op elkaar afgestemd en de blazers leveren heel vezorgd, cantabile, spel af. Het nadeel is dat het allemaal wel erg beheersd en ernstig klinkt. Meer afwisseling in de bezetting had hier al wat kunnen verhelpen. En waarom zo vaak a capella? of enkel instrumentaal? Juist de flexibiliteit in de uitvoering (elke stem is speel-/zingbaar) kenmerkt de 16de en 17de eeuw. Ook zou de keuze voor een meer balladesk lied van Luther niet misstaan hebben, want ook daarin komt de 'noble art of music' tot ontplooiing. Enkel bij Praetorius (laatste stuk van de cd) komt - en in de live-versie, die ik mocht meemaken was dat nog meer het geval - komt er beweging in, begint het bloed sneller te stromen en stijgt het hart omhoog. Jammer dat dat op deze cd niet meer gebeurt, want ik denk toch dat het dàt is wat Luther bedoelde als hij zo lovend schrijft over de hoge waarde van de muziek. Niet zozeer de 'sereniteit', maar 'blijdschap', niet enkel diepe gevoelens, maar ook een glimlach, juichkreet, een schaterlach.
Volgende keer misschien? Want ze kunnen het. En zou ik zeggen: nodig dan ook - naast de bazuinen en cornetten - ook strijkers en blokfluiten en wat al niet meer uit, en zet die in bij de uitvoering van Luthers geestelijke muziek.
tracklist:
1] Douleur me bat - Josquin Desprez 02:49
2] De Profundis Clamavi - Josquin Desprez 04:02
Aus Tiefer Not schrei ich zu dir 3] Mattheus Le Maistre (verse 1) 01:10 4] Mattheus Le Maistre 01:21
5] Johann Crüger (verse 2) 00:51
6] Arnoldus de Bruck 01:05
7] Lupus Hellick (verse 3) 01:26
8] Michael Praetorius (verse 5) 04:18
9] De Profundis Clamavi - Ludwig Senfl 05:45
10] Plaine de dueil - Josquin Desprez 02:29
11] Unser Vater in den Himmeln - Balduin Hoyoul 02:24
12] Pater Noster - Josquin Desprez 04:08
Vater Unser in Himmelreich 13] Anonymous (verse 1) 00:47
14] Johann Walter (verse 5) 01:11
15] Caspar Othmayr (verse 6) 01:08
16] Johannes Eccard (verse 9) 01:03
Lambert Colson - cornetto Charlotte Van Passen - trombone Guy Hanssen - trombone Bart Vroomen - trombone Adam Woolf - trombone Alice Foccroulle - soprano
Als we de geschiedenis volgen van Luthers' Liedcreaties, dan is dit lied waarschijnlijk zijn 'tweede vrije lied'. (Ein neues Lied wir hebenan is het eerste). Ook dit is een ballade of zoals men het in het Duits zegt: een Zeitungslied (gezongen gazet).
Het lied werd door Luther oorspronkelijk als Kontrafaktur bij een Paasprocessielied geschreven (de melodie hiervan in het Erfurter Enchiridion), maar reeds kort na de publicatie schiep hij (?) een vrolijker melodie met fraaie sprongen en ritme. Het lied dient duidelijk de verkondiging van het evangelie, de catechese. Het verscheen als een 'Einzeldruck' een liedblad, dat al snel langs markten, straten tot in menig huis z'n weg vond (Fliegende Blätter).
Zo zag de 'Einzeldruck' er waarschijnlijk uit. Bewaard in de layout van het Achtliederbuch uit 1524 (zie elders op deze site als digi-bladerboek)
Hij vertelt in dit lied in de ik-vorm welke aanvechtingen en angsten hij heeft moeten doorstaan, zolang hij probeerde zichzelf te redden. Gelukkig kon God het niet langer aanzien en zond zijn zoon. In de goede traditie van de Psalmen is het 'ik' hier boven-individueel en is Luthers persoonlijke weg exemplarisch bedoeld.
Het lied is zo levendig omdat er op een heel gewaagde (blasfemisch, zullen sommigen toen en nu zeggen) manier een gesprek tussen God de Vader en Jezus wordt geëvoceerd, waarbij God uitroept dat hij het nu echt niet langer kan aanzien hoe die mensen aan het tobben zijn en zijn Zoon de opdracht geeft er iets aan te doen. Mystiek klingt de 7de strofe ,,Denn ich bin dein, und du bist mein; und wo ich bleib, da sollst du sein". Bruidsmystiek die verrijkt wordt met Luthers leer van de 'Vrolijke Ruil' uit zijn boekje 'Von der Freiheit eines Christenmenschen' .
Net als in zijn eerste lied ,,Ein neues Lied wir heben an" heeft Luther een strofe van zeven regels gekozen. Capella de la Torre en een 'straatzanger' - street-artist avant la lettre - brengen het lied in volgende video binnen de context van Neurenberg, 1523. Het was verboden, maar men bleef het zingen...
Interessant gegeven bij dit lied is, dat sinds 1529 er in het Wittenbergse gezangboek een andere melodie voor wordt voorzien. Net zo anoniem als de eerste, en zou dus ook best van Luther zelf kunnen zijn. De nieuwe melodie is = in tegenstelling tot de ballade = prima te zingen als gemeentelied. De melodie is bekender geworden met het lied 'Es ist gewisslich an der Zeit'.
Voor de Duitse tekst, zie onderaan de pagina. Hier de vertaling van Ad den Besten zoals die in het Liedboek voor de Kerken staat:
1 Verheugt u, christenen, tesaam!
Laat ons van vreugde springen
en zegenen Gods grote naam;
laat ons de Heer bezingen,
die ons zo machtig heeft bevrijd,
die voor der mensen zaligheid
de hoogste prijs betaalde.
2 De duivel had mij in zijn macht,
de dood stond mij voor ogen;
de schulden hebben dag en nacht
zwaar op mijn ziel gewogen.
Steeds dieper zonk ik in 't moeras,
omdat ik niets dan zonde was,
in ijdelheid geboren.
3 Mijn werken brachten mij geen baat,
hun grond was boos begeren;
mijn vrije wil was niets dan haat
tegen de wil des Heren.
Zo raakte ik in angst en nood,
in wanhoop erger dan de dood,
ter helle moest ik varen.
4 Toen zag God in de eeuwigheid
mijn mateloze ellende
en haastte zich, te rechter tijd
mij, arme, hulp te zenden.
Mijn Vader, want Hij wendde mij
zijn hart vol liefde toe, ja Hij
liet het zich 't liefste kosten.
5 Hij sprak tot zijn geliefde Zoon:
Ik kan 't niet langer lijden;
nu is het tijd, verlaat mijn troon
en stel U aan zijn zijde;
sta voor hem in als bondgenoot,
verdelg de zonde en de dood
en laat hem met U leven'.
6 De Zoon deed naar zijn Vaders wens;
en uit een aardse moeder
geboren, zoals ieder mens,
werd Hij mij tot een broeder.
Zo nam Hij mijn gedaante aan
om satans eigenwaan te slaan,
hem in de val te lokken.
7 Hij sprak tot mij: Zie, het is nu
de kentering der tijden.
Ik heb mijn leven veil voor u,
Ik zelf zal voor u strijden.
Want Ik ben de uwe, gij zijt mijn,
en waar Ik ben, daar zult gij zijn,
geen vijand zal ons scheiden.
8 De vijand zal Mij 't hartebloed,
het leven zelfs ontroven,
't is u ten goede, en daar moet
gij rotsvast in geloven.
Mijn leven overwint de dood,
mijn onschuld delgt uw schulden groot,
en zo zijt gij behouden.
9 En keer Ik tot mijn Vader weer
en laat u in dit leven,
Ik ben uw God, Ik ben uw Heer,
Ik zal mijn Geest u geven,
de Geest die u zal troosten en
u openbaren wie Ik ben,
u in de waarheid leiden.
10 Wat Ik gedaan heb en geleerd,
zult gij ook doen en leren,
opdat mijn Vader wordt geëerd,
zijn rijk zal triomferen;
en loop niet 's werelds wijsheid na,
dat niet uw schat verloren ga,
laat u door Mij gezeggen.
Duitse tekst:
1. Nun freut euch, lieben Christen g’mein,
und lasst uns fröhlich springen,
dass wir getrost und all in ein
mit Lust und Liebe singen,
was Gott an uns gewendet hat
und seine süße Wundertat;
gar teu’r hat er’s erworben.
2. Dem Teufel ich gefangen lag,
im Tod war ich verloren,
mein Sünd mich quälte Nacht und Tag,
darin ich war geboren.
Ich fiel auch immer tiefer drein,
es war kein Guts am Leben mein,
die Sünd hatt’ mich besessen.
3. Mein guten Werk, die galten nicht,
es war mit ihn’ verdorben;
der frei Will hasste Gotts Gericht,
er war zum Gutn erstorben;
die Angst mich zu verzweifeln trieb,
dass nichts denn Sterben bei mir blieb,
zur Höllen musst ich sinken.
4. Da jammert Gott in Ewigkeit
mein Elend übermaßen;
er dacht an sein Barmherzigkeit,
er wollt mir helfen lassen;
er wandt zu mir das Vaterherz,
es war bei ihm fürwahr kein Scherz,
er ließ’s sein Bestes kosten.
5. Er sprach zu seinem lieben Sohn:
„Die Zeit ist hier zu erbarmen;
fahr hin, meins Herzens werte Kron,
und sei das Heil dem Armen
und hilf ihm aus der Sünden Not,
erwürg für ihn den bittern Tod
und lass ihn mit dir leben.“
6. Der Sohn dem Vater g’horsam ward,
er kam zu mir auf Erden
von einer Jungfrau rein und zart;
er sollt mein Bruder werden.
Gar heimlich führt er sein Gewalt,
er ging in meiner armen G’stalt,
den Teufel wollt er fangen.
7. Er sprach zu mir: „Halt dich an mich,
es soll dir jetzt gelingen;
ich geb mich selber ganz für dich,
da will ich für dich ringen;
denn ich bin dein und du bist mein,
und wo ich bleib, da sollst du sein,
uns soll der Feind nicht scheiden.
8. Vergießen wird er mir mein Blut,
dazu mein Leben rauben;
das leid ich alles dir zugut,
das halt mit festem Glauben.
Den Tod verschlingt das Leben mein,
mein Unschuld trägt die Sünde dein,
da bist du selig worden.
9. Gen Himmel zu dem Vater mein
fahr ich von diesem Leben;
da will ich sein der Meister dein,
den Geist will ich dir geben,
der dich in Trübnis trösten soll
und lehren mich erkennen wohl
und in der Wahrheit leiten.
10. Was ich getan hab und gelehrt,
das sollst du tun und lehren,
damit das Reich Gotts werd gemehrt
zu Lob und seinen Ehren;
und hüt dich vor der Menschen Satz,
davon verdirbt der edle Schatz:
das lass ich dir zur Letze.“
Hier een 'Einzeldruck' van Luthers eerste lied (Ein neues Lied wir heben an) over de ware lotgevallen van twee van zijn Antwerpse ordebroeders, Johan van den Essen en Hendrik Vos (ook wel: Voes). Het gescande exemplaar is gedrukt in Nürnberg ca. 1530 (het origineel is niet gedateerd) door Georg Wachter: 'Ein new Lied von den zweyen märterern Christi, zu Brüssel von den Sophisten zu Löven verbrant. Diss Lied zeyget an, warumb die gotlosen Sophisten die rechten Christen umbpringen. De ondertitel laat geen onduidelijkheid bestaan over de context: de propaganda-oorlog tussen rooms en luthers woedt volop. Beiden partijen proberen hun versie van de feiten (incl. interpretatie) in de harten en hoofden van de mensen te krijgen.
In dit handschrift (Bibliotheek - Berlin) van Luther ziet u hoe hij bezig is geweest met de tekst van het 'Vater unser' en hoe met name het 6de couplet (Vergeef ons onze schulden) blijkbaar maar niet lukken wilde. Veel doorhalingen... Tenslotte is hij opnieuw - maar anders - begonnen. In de lege ruimte na het laatste vers staat het couplet zoals wij het kennen. En verder, heel uniek, een melodie ook in Luthers handschrift die hij zelf gemaakt, maar ook weer verworpen heeft . Onder de afbeelding - in het het Duits - meer over dit unieke handschrift (afkomstig uit het privébezit van van dhr. Härtel, inderdaad de muziekuitgever: Breitkoff & Härtel... ). Deze link leidt u naar de bron van het artikel.
Martin Luther: Vaterunser-Lied. 1539. Autograph, Handschriftenabteilung. Lizenz: CC-BY-NC-SA
Mislukte tekst van strofe 6 (ong. het resultaat na veel doorhalingen - deel van het vers overgeschreven onder de doorhalingen)
Nieuwe versie van strofe 6 ('Aliud')
onder de geschrapte melodie.
(zo te zien 'aus einem Guss' deze keer)
Vergib uns Herr all unser sund
Der on zal und mas viel sind
Wolst Herr uns die nicht rechen zu
Nach deim gericht nicht mit ons thu
Verzeych uns alles gnediglich
Als wir thun andern williglich
All unser schuld vergib uns herr Daß sie uns nicht betrüben mehr
Wie auch wir unsern schuldigern
yhr schuld und feyl vergeben gern
Zu dienen mach uns all bereit
ynn rechter lieb und einigkeit.
De geschrapte melodie (transcriptie uit Markus Jenny, "Luthers Lieder", p. 295)
Ein Beitrag von Christiane Caemmerer (website Bibliothek Berlin)
Der Gemeindegesang gehörte zu den wesentlichen Neuerungen des protestantischen Gottesdienstes. Während bisher die Gläubigen den Worten des Priesters während der Messe und der Eucharestiefeier lauschten und nur im Rahmen der Liturgie einmal respondierten, weist ihnen Martin Luther mit Gebet und Lobgesang eine aktive Rolle im Gottesdienst zu. Für ihn war der Gemeindegesang von großer Bedeutung für die religiöse Unterweisung der Gläubigen. Hier konnten sie sich ihrer selbst und ihres Glaubens versichern. So brachte Luther seine eigene Liebe zur Musik – er war ein begeisterter Sänger und Lautenspieler ‑ in die 1523 begonnene Reform des Gottesdienstes ein. Rund 40 Lieder schrieb er seit 1523/24, wobei er häufig an alte Hymnen und Antiphonstrophen anknüpfte.
Immer noch im Dunkeln aber liegt, inwieweit Luther seine Verse auch mit Melodien versah. Die oft zunächst auf Flugblättern verbreiteten Lieder haben immer wieder unterschiedliche Melodien, was vermuten lässt, dass sie aus der Feder von Musikern aus dem Umfeld der Drucker stammten. Daneben unterstützte auch der Hofmusiker und Kantor aus Torgau Johann Walter Luther in musikalischen Fragen.
Dennoch gibt es an der Staatsbibliothek ein Zeugnis, das Luther als Liedautor und Komponist zeigt: das Autograph seines Vaterunser-Liedes. Es stammt aus der privaten Sammlung des Mitinhabers des Musikverlags Breitkopf und Härtel, Hermann Härtel (1803-1875), die 1969 von der Staatsbibliothek Preußischer Kulturbesitz erworben wurde. Auf dem stark beschnittenen Blatt schrieb Luther sein Lied nieder und versuchte gleichzeitig eine Melodie zu skizzieren, die er aber bereits hier als für den Gesang untauglich erkannt und energisch durchgestrichen hat. Das heutige evangelische Kirchengesangbuch nennt neben Luther auch den Tischsegen des Mönchs von Salzburg und eine Melodie aus dem Gesangbuch der Böhmischen Brüder von 1531 als Quellen für die Musik, und ein Vergleich der Melodien bestätigt die Ähnlichkeit.
Die Niederschrift der Verse mag nicht der erste Entwurf Luthers sein, aber das Blatt zeigt, wie intensiv der Reformator am Text gearbeitet hat. Besonders die sechste Strophe hat er immer wieder neu formuliert und sie auf der zweiten Seite noch einmal in der neuen Fassung ins Reine geschrieben. In neun Strophen werden neben der Anrede und dem abschließenden „Amen“ die sieben Bitten des Vaterunser in einer je eigenen Strophe benannt und ausgelegt. Die Strophen sind mit ihren sechs paargereimten vierhebigen Jamben als Volksliedstrophen ausgewiesen, d.h. sie sind gut sangbar und leicht zu merken.
Das Vaterunser-Lied ist eines der acht Katechismus-Lieder Luthers, in denen Luther seine Christenlehre in Lieder und Musik übertrug und so die Glaubensinhalte memorierbar machte, so dass sie sich in das Gedächtnis der Gläubigen einschrieben. Damit ergänzt er lyrisch-musikalisch seine Arbeiten am Katechismus, der 1529 in Wittenberg als Deudsch Catechismus (Der große Katechismus) und Enchiridion (Der kleine Katechismus) erschien. Hier stellt er die zehn Gebote, das Glaubensbekenntnis, das Vaterunser, sowie die Taufe und das Abendmahl (mit Beichte) dar und legt sie im Sinne der evangelischen Glaubenslehre aus. Der Kleine Katechismus ist bis heute Teil der evangelischen Gesangbücher.
Luther verfasste die hier vorgestellten Verse zwischen 1538 und 1539. Sie wurden zunächst als Einblattdruck unter dem Titel „Das Vater vnser kurtz ausgelegt, vnd jnn Gesang weyse gebracht“ 1539 veröffentlicht wurden. Ein Exemplar des Liedflugblatts befindet sich noch in der Sächsischen Landesbibliothek – Staats- und Universitätsbibliothek Dresden (SLUB). Im gleichen Jahr erschien das Lied mit der heute noch gesungenen Melodie in dem von Valentin Schumann herausgegebenen und gedruckten Gesangbuch „Geistliche lieder, auffs new gebessert und gemehrt, zu Wittenberg. Leipzig: Valentin Schumann, 1539“.
Er is enige discussie over de originele melodie van Luthers eersteling, m.n. de laatste regel. Dat gaat zowel over de nootlengte (duur) als de noten zelf. Hier de twee versies naast elkaar in de officiële kritische editie (Archiv Weimarer Ausgabe, Band 4, ed. Markus Jenny). NB: de muzieknotatie is gemoderniseerd.
slot a) staat in het Erfurter Enchiridion uit 1524. De oudst bekende editie. slot b) staat in het tenorboekje van Walters Geystliches Gesangbüchlein uit 1524 (herdruk 1525), iets later verschenen dan het voornoemde Enchiridion maar in hun ontstaan liggen ze vlak bijeen. In latere uitgaven van het Gesangbüchlein (d.w.z. vanaf 1534) heeft Walter zich aangepast en geeft ook slot a).
Uitvoering van dit lied, opgenomen in het Lutherjaar 2017 (Procant)
Wat is het probleem? Tweeërlei: 1. De laatste regel valt uit het verwachte tempo. Beide keren is het een versnelling (je zou verwachten dat de notenwaarde onder 'reichlich hat getzyret' dubbel zo lang zou zijn). 2. Het bijzondere van slot b) is dat die dan ook nog eens op de dominant ipv de tonica eindigt. Een fout? Een Meistersinger-eigenaardigheid? Daar is één argument voor (al het andere spreekt ertegen): In de eerst bekende editie (Enchiridion)wordt ook de tekstregel 'apart gezet' van de rest. Het is een zogeheten 'wees-regel'. Geen rijm en in de layout wordt ze van de rest van het couplet nadrukkelijk onderscheiden door een flush right. [zie in de afbeelding hieronder de regel: 'So reichlich hat getzyret']. Toch blijft het ook dan muzikaal eigenaardig. De altus Franz Vitzthum houdt zich aan Walters origineel uit 1524 op zijn CD 'Luthers Laute'. Voor polyfone zettingen is de aanpassing van de duur van de noten van slot a) aan de vorige regels blijkbaar zo voordehandliggend, dat zowel Praetorius in 1610 als Ceuleers in 2016 het onafhankelijk van elkaar zo hebben opgelost. [zie onder]. Walter's Gesangbuchlein blijft dus 'the odd one out'. Hij behoudt overigens wel de 'originele' notenlengte.
Tenslotte: het echte origineel is waarschijnlijk een 'Einzeldruck' (een los blad, of een miniboekje) van het lied geweest met melodie. Zo werden er in die jaren tientallen geproduceerd, vooral vertellend, soms ook geïllustreerd. Het waren 'gezongen gazetten'. Een latere druk (ca. 1530, maar zonder melodie) kunt u hier doorbladeren.
Ten bewijze en om u te kunnen voorstellen waarover het gaat hieronder enkele scans uit de oude edities: - Enchiridion 1524
- Walter: Gesangbuchlein (tenor) 1525 en 1537
- Praetorius 1610 (SATB)
- Ceuleers 2017 (SATB)
Walter Gesangbuchlein - 1537Praetorius, Musae Sioniae - 1610 (c.f. in sopraan)Ceuleers SATB (c.f. in tenor) - 2017
Een driestemmige doorgecomponeerde versie (2 instrumentale, 5 gezongen coupletten) is te horen op youtube. Onder de video ook een link om de PDF van deze zetting te bekijken en te downloaden.
‘Euangelion’ ist ein griechisch Wort, und heißt auf deutsch gute Botschaft, gute Mär, gute Neuzeitung, gut Geschrei, davon man singet, saget und fröhlich ist.
Eigenlijk zegt deze zin, die niet over de muziek maar over de betekenis van het Griekse woord ‘evangelie’ gaat, alles over Luther en de muziek. Ze staat in Vorrede van wat Lutheranen het ‘Septembertestament’ noemen. Dat is Luthers fameuze vertaling van het Nieuwe Testament in het Duits die hij op de Wartburg heeft gemaakt en die net op tijd van de drukpers was gerold om nog op de boekenbeurs van Frankfurt (september 1522) te kunnen worden gepromoot, maar dit terzijde. Waar het om gaat is dit. Voor Luther is het vanzelfsprekend dat je berichten die je belangrijk vindt, zoals het evangelie, ‘zingt’. Het woord valt Luther zelfs nog eerder in dan het woord voor ‘sagen’ (vertellen). Als hij zegt dat muziek een gave is van de Allerhoogste God, in rangorde komend net na het Woord zelf, dan meent hij wat hij zegt. Dat is bijzonder, want lofprijzingen op de muziek in het algemeen, speculaties over ‘Heavenly Harmony’ (muziek der sferen), en de wonderkracht van het lied (David èn Orpheus) behoren namelijk tot het standaardrepertoire van elke theoloog tussen ca. 300-1800 hoorden. Die moèt ieder zichzelf respecterende theoloog wel schrijven. Ze zeggen dus niet veel over hoe de schrijver het zelf beleefde. U vindt ze ook bij Calvijn bijv, die ze gebruikt om zijn Psalmberijmingen te motiveren. Bij hem heb je echter geen andere aanduidingen dat muziek of zingen hem zelf ook iets deed. Het zijn uitdrukkingen van het (neo-)Platoonse wereldbeeld, expressies van het geloof in de Schepper, wiens geest zich volkomen zou hebben uitgedrukt in de harmonie van de kosmos.
Luther meende echter wel degelijk. Zowel theoretisch-filosofisch (de muziek als 'prima materia', de ongeschapen werkelijkheid, vanwaaruit alles wat geschapen is voortvloeit) als praktisch. Dat laatste kunnen we afleiden uit wat hij heeft gedaan. Hij heeft namelijk zèlf gezongen. Als knaap in het koor, als student in 'bedelkoren' langs de deuren van de gegoede burgerij, als monnik tijdens de vieringen en het dagelijks psalmgebed, als priester bij de evangelielezing, de gebeden en – hoogtepunt – bij de canon van de mis. Hij had een heldere tenor, zo is geweten, en aan tafel werd er bij hem duchtig gezongen, met z’n gasten. En dat ging van liederen bij het eten en drinken, tot ballades tot polyfone Latijnse motetten van Josquin Desprez en Ludwig Senfl. De eerste was zijn favoriet, de tweede was met hem bevriend en heeft in 1530, toen Luther in de Coburg wachtte op de uitkomst van de cruciale Rijksdag van Augsburg (na ontvangst van een brief) enkele kleine motetten (Non moriar sed vivam, en In pace inidipsum) opgestuurd. Dat kon/mocht helemaal niet, want Senfl was in dienst van één van Luthers felste tegenstanders (Albrecht IV, München - Bayern), maar het gebeurde toch, de stad in- en uitgesmokkeld door tussenpersonen. [Luthers brief en wat toelichting hier]. En dat nog wel in 1530 precies op het moment dat op de rijksdag in Augsburg beslist werd over het lot van de Lutherse vorsten die een ‘Protestation’ hadden ingediend bij de keizer en Luther zich zat te verbijten van angst dat het mis zou gaan op de Coburg. Het leven is sterker dan de leer. En muziek trekt zich niets aan van confessionele grenzen.
Luthers dichtader is aangeboord in dezelfde periode dat hij de bijbel vertaalde. Logisch, want om een psalm of het Hooglied te vertalen, moet je zelf eigenlijk ook dichter zijn, of op z’n minst een sterk taalgevoel hebben. Dat had Luther. Tegelijk had hij – waarschijnlijk voor privé-gebruik – ook al eens geprobeerd om enkele Latijnse hymnen over te zetten in het Duits. De net in Wittenberg gearriveerde cantor Johann Walter was erbij. Hij is het die waarschijnlijk - terwijl Luther de teksten vertaalde - de wat zwevende gregoriaanse melodiek ook ‘verdichtte’ tot er een liedmelodie ontstond met een duidelijk begin, midden en einde. Zo ontstond Nun komm der Heiden Heiland (Veni redemptor Gentium) voor Advent/Kerst, eeuwenlang 'gezang nr. 1' in elk Duits kerkelijke liedboek. Ook begon hij zingend te catechiseren. Een vertellende samenvatting van het evangelie: Nun freut euch lieben christ g’mein of het Kerstverhaal voor kinderen verteld door de engel Gabriël: Von Himmel hoch da komm ich her. Of deze liederen ook bedoeld waren voor de eredienst, waag ik te betwijfelen. Ik zie in die eerste vrije liederen van Luther eerder gezangen voor ‘huis en school’ (de broodnodige catechese) dan voor de liturgie. De lange leerstellige toelichtingen en onderbouwingen die in de eerste liedboekjes uit 1524 (‘Enchiridion’ en ‘Etlich christlich Lieder’) zijn opgenomen, maken dat aannemelijk. De sterkste indicatie echter zit ’m in het feit dat ook Luthers ballade over de marteldood van de twee Antwerpse ordebroeders, Johan van Essen en Hendrik Vos, in diezelfde liedboekjes is opgenomen, bepaald geen liturgisch lied. Het is ook eerder buiten Wittenberg aantoonbaar dat het volk koralen begon te zingen, dan in Wittenberg zelf.
Luther bleef zweren bij de ‘gezongen mis’, die hij dan ook vertaalde (taal en muziek) in het Duits, opnieuw samen met Johann Walter. De liturgische onderdelen in het Duits, inderdaad, plus een Psalm aan het begin, maar alles in kerktoonsoorten. Een koraal als ‘gebed om de heilige Geest’ (Komm, Heiliger Geist, Herre Gott). Luthers berijming van de geloofsbelijdenis en het Sanctus kan men nauwelijks een ‘gezang’ noemen. Pas in 1529 verschijnen de bekende koralen in het Liedboek, waaronder het Vater unser. De cantorij vervulde dus nog steeds zijn rol in de liturgie. Het zong motetten (meestal in het Latijn, geleidelijk steeds meer in het Duits). Johann Walter gaf ook onmiddellijk meerstemmige versies uit van de nieuwe liederen van Luther en zijn collega’s (vanaf 1525): het ‘Geistliches Gesangbuchlein’ met 3-4-5 stemmige zettingen, klassiek, polyfoon, ook van de nieuwe Lutherse koralen, zowel de hymnische als de vertellende: de geestelijke ballades. Deze eerste edities leiden – mede omdat Luther in het voorwoord hiertoe ook een oproep deed – tot een ware explosie aan dichterlijke-muzikale activiteit getriggerd door Luthers nauwe verbinding tussen ‘evangelie verkondigen’ en ‘zingen’.
Waarom zingen? Omdat het evangelie het hart moet raken. Omdat platte taal de blijde boodschap niet overbrengt. Mensen moeten door de manier waarop de Heilige Schrift gereciteerd, vertolkt wordt, de indruk krijgen dat God hen zelf aanspreekt. Luther meent wat hij zegt als hij stelt dat God zelf spreekt als de bijbelse woorden klinken. Viva vox evangelii. Beter nog dan in een preek, kan het lied dat doen. En het sterkst doet dat lied het, als het de emotieve kracht van de muziek ten volle gebruikt: The utmost for the Highest. Psalm 150 is Luther uit het hart gegrepen.
En zoals gezegd: De Lutherse kerkmuziek bleef gewoon meegroeien met de breed-Europese muziekontwikkeling, die in de rooms-katholieke landen in de tijd van de contra-reformatie een grote bloei kende. U kunt dat ook gewoon horen. Koop een willekeurige CD met Lutherse kerkmuziek uit de 16de en 17de eeuw (Johann Walter, Melchior Franck, Michael Praetorius, Heinrich Schütz, Samuel Scheidt, Thomas Selle, om maar enkele muzikanten-cantores-componisten) te noemen. Luister naar de ‘Figuralmusic’ (= muziek voor de capella (zangers en instrumenten) die zij gecomponeerd hebben en u ziet dat men nooit de band heeft verbroken met de kerkmuziek van Rome. U herkent de klassiek geschoolde componisten (vlaamse polyfonie). U hoort dat men les is gaan volgen (ook letterlijk) bij Giovanni Gabrieli, Claudio Monteverdi. Vanuit de Duitse en Scandinavische landen stuurden de vorsten hun meest begaafde zangers (componisten in spe) naar Venetië.
Een verschil is natuurlijk dat de volkstaal door deze componisten ook gebruikt wordt voor geestelijke muziek. Het aandeel van op muziek gezette bijbelteksten neemt toe. Ook bloeit het Evangeliemotet. Maar qua muzikale inventie en vorm blijven het motetten, maar nu in het Duits. De koraalmelodieën en teksten worden ook gebruikt, en leiden tot een aparte motetvorm gebaseerd op de melodie, die per strofe muzikaal wordt gevarieerd (zoals in doorgecomponeerde orgelvariaties). Ook wordt de tekst en/of de melodie gebruikt als materiaal om door een motet heen te vlechten. Wat nog opvalt is dat de meerkorige techniek vaak ruimer bezet wordt. Het wordt wat massaler, wat overigens veroorzaakt wordt doordat – precies – in de Lutherse traditie niet alleen vorsten bereid zijn in de muziek te investeren, maar ook stadsbesturen er veel geld voor over hebben om in de grote stadkerken te kunnen uitpakken met feestmuziek. Door de enige echte Lutherse vernieuwing, de introductie van het ‘koraal’, kan in zo’n muziekfestijn ook ‘het volk’ participeren. Componisten krijgen er niet genoeg van om al die middelen tegelijk, of beter, beurtelings (alternatim) in te zetten. Het oeuvre van Michael Praetorius biedt een staalkaart van wat in een middelgrote Duitse (en Deense, en Zweedse, en Poolse) stad mogelijk is geweest. Ook het orgel kan z’n ding doen, voluit. Wat men bij Sweelinck heeft geleerd (die het enkel voor en na de viering mocht doen), kan men in Duitsland gewoon integreren in de liturgie. Wat een muziekfeest moet de kerkgang toen zijn geweest, zeker op kerkelijke hoogdagen.
Luther zegt over de aflaten op zich niets nieuws en er staan veel zaken in die hij een jaar later niet meer voor zijn rekening zal nemen en nog een jaar later zal bestrijden: bijv. De priester is nodig bij het ‘sacrament van de verzoening’ en de paus mag aflaten uitschrijven. [Snapt u nu dat Luther - achteraf - helemaal niet zo tevreden was over zijn stellingen en hun gepublicatie betreurde?]
7. God vergeeft niemand de schuld zonder hem te brengen tot deemoedige gehoorzaamheid aan de priester als zijn plaatsvervanger. 61. Het is duidelijk, dat voor kwijtschelding van straf en vrijspraak in bepaalde gevallen de macht van de paus alleen voldoende is.
Maar dan gaat hij verder. M.i. de belangrijkste van alle:
62. De ware schat der Kerk is het heilig Evangelie van de heerlijkheid en de genade van God.
En lees dan eens verder, per tweetal ( enerzijds akkoord, maar anderzijds...)
63. Maar deze schat wordt – logisch – zeer gehaat, want hij maakt de eersten tot de laatsten. 64. De schat der aflaten daarentegen is bijzonder geliefd – ook logisch – want hij maakt de laatsten tot de eersten.
65. De schatten van het Evangelie zijn dus de netten waarmee men vroeger vermogende mensen ving. 66. De schatten van de aflaat zijn de netten waarmee men nu het vermogen van de mensen vangt.
67. De aflaat, die door de predikers als de ‘grootste genade’ verkondigd wordt, moet inderdaad ‘groot’ heten, in die zin, dat hij veel opbrengt. 68. Maar de aflaat is werkelijk uiterst gering, vergeleken met de genade van God en het geloofsleven onder het kruis.
69. De bisschoppen en pastoors zijn verplicht de commissarissen van de apostolische aflaat met alle eerbied toe te laten. 70. Maar ze zijn nog meer verplicht met ogen en oren op te letten, dat deze commissarissen niet in plaats van wat de paus heeft opgedragen hun eigen fantasieën prediken.
71. Wie de waarheid van de pauselijke aflaat weerspreekt, die zij vervloekt en verdoemd! 72. Maar wie zich bezorgd maakt over de willekeur en de brutaliteit in de woorden van de aflaatpredikers, die zij gezegend!
En de scherpste aanval zit ‘m in een opsomming van ‘wat men zegt over de aflaat’ … en waar volgens Luther elke serieuze theoloog of priester zich aan ergert, maar waar hij weinig tegen kan beginnen, behalve zeggen dat het niet klopt... Tijd voor de bisschop en de paus om paal en perk te stellen dus. Orde op zaken, opening van zaken.
82. Bijv. : Waarom ruimt de paus het vagevuur niet leeg vanwege zijn allerheiligste liefde en vanwege de grote nood der zielen. 86. — Of: waarom bouwt de paus nu niet liever de St. Pieterskerk van zijn eigen geld in plaats van dat van de arme christenen, terwijl toch zijn vermogen groter is dan dat van de rijkste Crassus?