Enkele studenten van Luther (hij was professor theologie te Wittenberg), onder wie Jacob Praepositus (Proost) en Hendrik van Zutphen, zijn prior geweest van het Augustijner-klooster te Antwerpen (nu Sint-Andries). Zij verkondigden in hun openbare erediensten de boodschap van het Evangelie à la Luthérienne. Dat werd ze in dank afgenomen door de Antwerpse bevolking (Luther joeg, zeker in de beginjaren, een frisse wind door de kerk, frisse lucht met een geur van vrijheid), maar na 1520 niet meer door de keizerlijke inquisiteur. Van hogerhand komen arrestatiebevelen. Boekverbrandingen, arrestaties, schandpalen, herroepingen, intimidaties waren hun deel. Culminatiepunt was een volksoproer dat op 29 september 1522 in Antwerpen uitbrak, nadat de prior Henrik van Zutphen was gearresteerd nabij het gebouw van ‘De Munt’ (hoek Muntstraat-Oever). Een menigte ‘Quade Wijffs‘ (boze vrouwen) bestormde het St. Michielsklooster waar hij was gevangengezet in afwachting van transport naar Brussel. De geliefde prediker werd bevrijd en kon ontkomen. [zie het verslag uit het Antwerpsch Chronykje]
De landvoogdes reageerde furieus. Begin oktober kwam de inquisiteur met gevolg naar het klooster en wilde alle monniken afvoeren naar de gevangenis in Vilvoorde (volgens het Chronykje kregen de Antwerpenaars onder monniken een berechting op eigen grond – volgens poorterrecht). Opnieuw was er protest. Een vrouw, Margriet Boonams – dat is nu nog eens met recht een ‘Dulle Griet’ – probeerde opnieuw een volksopstand teweeg te brengen bij het klooster om de wegvoering te voorkomen, tevergeefs deze keer. Ze werd enkele dagen later zelf gearresteerd en uit Antwerpen verbannen.
De meeste monniken herriepen hun dwalingen en kwamen er dus met de schrik af. Velen onder hen keerden niet terug naar een van de overige kloosters (bijv. Dordrecht, waar Jan van Mechelen prior was), maar verlieten de Nederlanden. Van minsten één is een passage in Wittenberg bekend. Drie monniken weigerden echter te plooien, hoezeer men hen ook onder druk zette (nu eens met edik, dan weer met stroop, zoals Luther het zegt in zijn ballade). Twee stierven op de brandstapel (Brussel, 1 juli 1523. Zie hier voor meer info), de derde (Lambert van Thoren) bracht nog 5 jaar in de gevangenis door, alvorens – nog steeds volhardend in de ketterij – te sterven. Hij werd begraven ‘onder de galg’ nabij Brussel. Toen het bericht van de dood van de eerste twee, Hendrik Vos (of Voes) en Johannes van (den) Essen, Luther ter ore kwam, schoot zijn gemoed vol en riep hij – volgens de overlevering – uit :
‘Ik meende dat ik de eerste zou zijn die om het heilige Evangelie gedood zou worden, maar ik ben het niet waard geweest!’
Maar al snel kreeg een ander gevoel de overhand: Dit was een getuigenis van de de echtheid van het Evangelie ! Het toont aan dat we leven in de beslissende tijd, de eindtijd: erop of eronder. Hij kroop in de pen en schreef een troostbrief (“An die Christen ym Nidder land“), hieronder in verkorte vorm middels een ‘dynamisch-equivalente’ vertaling van mijn hand. Op een aparte pagina kunt u door het originele boekje bladeren (ex. Univ. Bibliotheek te Gent) en een deftige vertaling vinden. De ballade waarin hij hun verhaal vertelt en hun sterven (eveneens) duidt als een eind-tijdelijk (eschatologisch) teken vindt u op mijn gewone website (link onderaan deze pagina).
MARTIN LUTHER, prediker te Wittenberg, aan alle geliefde broeders in Christus, die in Holland, Brabant en Vlaanderen zijn, en verder ook aan alle gelovigen in Christus: genade zij u en vrede van God onze Vader en onze Heer Jezus Christus.
Lof en dank zij aan God, de Vader van alle barmhartigheid, die in deze tijd zijn wonderbaar licht weer heeft ontstoken. Wij wandelden in het donker, dwaalden in de nacht van onze zonden. Wij dienden de antichrist. Maar nu “wordt het gekir van de tortelduif weer gehoord en bloeien de bloemen in ons land.” (Hooglied 2). Wij delen in deze vreugde samen met u, sterker nog: door u ! Want niet alleen hebt u het voorrecht gehad reeds vroeg het evangelie van Christus te leren kennen, u bent nu ook door God uitverkoren geweest om als eerste om Christus’ wil te mogen lijden, ja te mogen sterven voor Hem. Zo hebt u deze blijde tijding met uw eigen bloed bekrachtigd. Als twee edele sieraden van Christus zijn Hendrik en Johannes in Brussel gestorven. O, hoe verachtelijk zijn ze terechtgesteld maar hoe heerlijk zullen zij met Christus weerkomen en hen, door wie zij nu onrechtvaardig veroordeeld zijn, op hun beurt richten met gerechtigheid!
Ach, wat doet het er toe door de wereld te worden gesmaad en gedood als je weet dat je bloed kostelijk is voor God, en je dood dierbaar in zijn ogen, zoals de Psalmen zingen. Wat een blijdschap zal er bij de engelen in de hemel zijn geweest toen zij op deze wijze stierven! Wat zal het vuur graag geholpen hebben om hen uit dit zondige leven te verlossen en hun zielen te promoveren tot het eeuwige leven. Echte heiligen en werkelijke martelaren zijn zij ! Wij hier (in Duitsland) zijn jaloers op jullie in de Nederlanden. Wij mochten dit offer nog niet voor Christus brengen.
Daarom, mijn zeer geliefden, weest getroost en verheugt u in Christus ! Laat ons God danken voor de wonderen die Hij onder ons doet. Het is duidelijk: Nu is het de tijd dat het rijk van God zichtbaar wordt, niet met woorden maar krachtdadig. Weest vrolijk in de verdrukking. Het duurt maar ‘een kleine tijd’, zegt de profeet. Laat ons dan ons hart vernieuwen en ons goedsmoeds voor de Heer laten slachtofferen. Onze Rechter is nabij. Hij zal richten in gerechtigheid.
Bidt dan voor ons, geliefde broeders, en bidt voor elkaar. Reikt elkaar de hand en laten wij ons eensgezind vasthouden aan ons Hoofd, Jezus Christus. Hij zal u met genade sterken tot eer van Zijn heilige Naam. Hem zij eer, en lof en dank bij u, en bij alle schepselen, tot in eeuwigheid. Amen.
Lied
Luthers ontroering over en dankbaarheid voor de geloofskracht van de twee Nederlandse martelaren uitte zich niet alleen in briefvorm. Zoals W.J. Kooiman het uitdrukt, is ‘Luthers dichtvuur aan een brandstapel ontstoken.’ De geschiedenis van Vos en Van Essen leidde tot Luthers eerste lied: Ein neues lied wir heben an. Het is in de eerste Duitse kerkelijke Liedboeken opgenomen. In het Gesangbuchlein van Johann Walter (1525) staat ook een 4-stemmige zetting van dit lied. Dit lied diende tegelijk om de propaganda van de rooms-katholieken (‘Dankzij Maria hebben de twee jongen op de brandstapel op het allerlaatst hun dwalingen nog ingezien en zijn boetvaardig gestorven’) te counteren. Deze polemiek is in de laatste coupletten expliciet aanwezig.
voor de tekst: zie www.dick.wursten.be/antwerpseMartelaren.htm
ProCAnt vzw. verzorgde een opname ter gelegenheid van het Lutherjaar. Ze is beluisterbaar op https://www.luther2017.procant.be/ein-neues-lied-wir-heben-an/ of via youtube:
[1] Een nieuwe lofzang heffen we aan
zo wil het God de Here.
Wij zingen wat Hij heeft gedaan,
zijn grote naam ter ere.
Te Brussel in Zuid-Nederland
heeft aan twee jongelingen
de Heer getoond zijn wond’re hand,
die met zijn zegeningen
Hij rijkelijk versierde.
[2] Johannes, rijk aan Gods gena,
bezat zijn naam met ere.
Zijn broeder Hendrik volgde na
het lijden van zijn Here.
Van d’aarde scheidend hebben zij
de hemelkroon verworven.
zijn als Gods kinderen vroom en blij
voor ’s Heren woord gestorven
en martelaars geworden.