Die vreemde Luther…

Heeft Luther de mens van de 21ste eeuw eigenlijk nog wel wat te zeggen of moet hij ook maar bijgezet worden in het rariteitenkabinet van historische persoonlijkheden? Ik zal eerst deze vraag nog wat compliceren en daarna mijn persoonlijke visie op deze zaak te geven.

De tijd waarin Luther leefde was een heel andere tijd dan de onze. Wij kunnen ons bijna niet meer voorstellen, hoe het was om toen te leven, toen: We noemen het wel het begin van de “nieuwe tijd”, maar vanuit vandaag gezien was alles anders. Een tijd zonder elektriciteit, zonder computers, zonder centrale verwarming, zonder radio, zonder medische zorg en ziekenhuizen, een tijd van grote kindersterfte, pestepidemieën met een levensverwachting van … 30 jaar – 40 jaar ? Het begin van de 16de eeuw. En hoe meer je je in de geschriften van iemand uit die tijd verdiept, hoe meer je je juist van die afstand bewust wordt. Veel ‘bloemlezingen’ uit Luthers werk zijn wat dat betreft verraderlijk. Uitgevers hebben dan al geselecteerd op wat zij ‘bevattelijk’, ‘toepasselijk’ en ‘verkoopbaar’ achten voor deze tijd, zodat je onvermijdelijk Luther naar je zelf toe interpreteert.

Dat die tijden echt anders waren, wordt pijnlijk duidelijk – zou ik bijna zeggen – , als je je richt op de vraag, die Luther bezig hield en – daarmee samenhangend – op het antwoord dat hij op die vraag vond. Die vraag was toen razend actueel en zijn antwoord niet zozeer nieuw als wel wereldschokkend, zo schokkend, dat hij uit de kerk werd gezet, … en uit de samenleving werd verbannen. Immers: nadat de bul van de paus hem tot ketter verklaarde, volgde de bul van de keizer die hem ‘vogelvrij’ maakte: een echte outlaw, die Luther. En wat was dan die prangende vraag:

Hoe word ik rechtvaardig voor God? Of andersom geformuleerd:
Hoe bekom ik, dat God mij genadig zal zijn?

Zeg nou zelf: Als je in onze tijd een avond zou organiseren met deze vraag op de affiche, zouden er bepaald geen massa’s op afkomen. In zijn tijd beslist wèl!

Hoe word ik rechtvaardig voor God?

Luther zat daarmee, en met hem vele van zijn tijdgenoten. Ja heel de laat-middeleeuwse samenleving was doortrokken van deze zaken. De godsdienst draaide om deze zaak, draaide voor een groot deel ook op deze zaak: de boete en biechtpraktijk, de aflaatverkoop, de pelgrimages, reliquien, bedevaarten… De kerk bood de mens die bezorgd was om zijn eeuwig zieleheil een heel systeem aan om rust voor zijn ziel te vinden…. De uitweg bij uitstek had Luther gekozen: Hij was het klooster ingegaan. Alle mogelijkheden die het kloosterleven bood om Gods genade te verwerven greep hij aan: vroomheidsoefeningen, zelfonderzoek, strenge ascese, vasten en aan de andere kant: diepgaande theologische studie, nauwgezette omgang met de kerkvaders en dagelijkse liturgie. Maar, diep in zijn hart, bleef de onrust bestaan, ja hoe meer hij zich inspande om ‘goed en vroom’ te leven, rechtvaardig te zijn, hoe meer de twijfel aan hem begon te knagen, of het ooit zou lukken. De zonde, de slechte neigingen, het kwaad bleek ook in de monniksziel niet uit te roeien. Integendeel zelfs ! moest Luther eerlijk bekennen (èn eerlijk was hij): Op subtiele wijze stak zij juist in de grootste vroomheid en de hevigste versterving de kop op. Luthers’ vertwijfeling groeide en werd tot een dodelijke angst voor God, de rechtvaardige rechter.

Zijn probleem ? Hij nam de leer van de kerk ernstiger dan de kerk zelf, hij was roomser dan de paus.

De kerk nam al die zaken iets lichter. Zij stelde, dat God toegeeflijker was dan Luther meende, zeker als men zich aan de regels van de kerk hield, trouw ging biechten, ter communie ging etc. Als je dat nou maar deed, dan zou het allemaal wel goed komen. Van deze ook theologische gerechtvaardigde tendens maakten de aflaatverkopers op hun beurt weer dankbaar gebruik om hun omzet te vergroten: “Als ’t muntje in mijn bakje klinkt, ’t zieltje in de hemel springt”,  zei de grootste onder hen: Herr Tetzel. Deze praktijk – die zo haaks staat op de ernst waarmee Luther zelf met deze zaken omging -, was voor Luther de druppel die de emmer deed overlopen; Dat aflaatgekraam, die onbeschaamde handel in Gods genade bracht hem ertoe naar buiten te treden en zijn “95 stellingen tegen de aflaat” (in het Latijn) aan de deur van de slotkapel van Wittenberg te nagelen, een deur die tevens dienst deed als ‘ad valvas’, mededelingenbord van de universiteit van Wittenberg. Een uitdaging was het dus, tot een academisch debat over deze zaken. Een oproep om hierover eens een ècht degelijk colloquium te houden, een disputatie. Dat dit appèl tot meer dan een academische zitting zou leiden, kon Luther toen ook niet voorzien, hoewel hij wel vermoedde dat het ietsje meer kon worden dan een debat onder intimi, vermoed ik. Luther was ook niet gek.

Terug naar zijn oer-vraag: Hoe word ik rechtvaardig voor God? Deze vraag was voor hem dus een existentiële vraag, dat hebt u inmiddels wel begrepen. Maar wat was nou het revolutionaire antwoord, dat zo’n weerklank vond in de harten van talloze Europeanen. Welnu: Vooreerst vond hij géén antwoord, hij geraakte alleen maar dieper vast in zijn angst, maar in z’n vertwijfeling klampte hij zich vast aan het enige waar hij nog redding van verwachtte: de Heilige Schrift. Hierin is Luther een echt mens van de nieuwe tijd, humanist met het adagium: Ad fontes! (terug naar de bronnen). Geen overgeleverde leer, geen traditionele autoriteit, neen: checken, na-lezen, zelf lezen: de bijbel. En dan mogen paus en concilie zeggen dat het allemaal zo’n vaart niet loopt: dat verliest zijn gewicht als de bronnen anders aangeven. En daar is het dan gebeurd, al lezend in de bijbel, puttend uit die oerbron van het christelijk geloof, dat Luther een licht is opgegaan. En dat licht is voornamelijk aangestoken door de apostel Paulus, ook al zo’n eigenwijze en vreemde kerel trouwens:

Hoe word ik rechtvaardig voor God? vroeg Luther.
Hou maar op, dat zal je nooit lukken, antwoordde Paulus.

Alle inspanningen en oefening ten spijt, alle kerkelijke wetten, procedures en aflaten ten spijt. Het zal je nooit lukken. Als God naar objectief recht zou oordelen, dan kan géén mens bestaan. Dit inzicht, dat in eerste intantie negatief is en zo ook jarenlang ingewerkt heeft op Luther, is op een gegeven moment voor hem veranderd in een evangeliewoord, een blijde boodschap. Terugblikkend beschrijft hij het later zo:

“Ik haatte het woord “gerechtigheid”: het vervloekte en verdoemde mij. Ik zei tegen God: Houdt gij dan nooit op mij te plagen met uw toorn? Maar ik hield onderwijl ook niet op te bonzen tegen dat woord van Paulus: ‘De rechtvaardige zal door het geloof leven’. En ineens zag ik het: wij leven, wij léven niet door ons doen, maar (door het geloof) doordat God ons zijn gerechtigheid schenkt in Christus. Toen werd die tekst van de apostel Paulus mij tot een porta paradisi, tot de deur van het paradijs.”

Misschien dat dat nog pure abacadabra is voor u, protestants-christelijke geheimtaal. Laat ik daarom eens proberen hetzelfde anders te zeggen: Luther heeft ervaren dat ook de religieuze mens zijn leven niet kan zekeren en verzekeren door z’n uiterste best te doen. Ja, hij heeft tot in het diepst van zijn ziel gevoeld, dat het notabene God zelf is, die het levensprojekt van de mens problematiseert, die hem in de vertwijfeling kan werpen. Dat heeft Luther allemaal doorleefd.  Zijn leven werd erdoor geremd, zijn levensenergie gestremd. Hij begon God er inwendig om te haten (wat natuurlijk niet bevorderlijk is in het innerljk gevecht met zichzelf om God genadig te stemmen). Hoe wordt ik – dan – rechtvaardig voor deze God? Dat lukt toch nooìt… en – opeens, maar het was niet zo opeens natuurlijk – kreeg deze negatieve vaststelling een positieve klank, straalde uit dit duister hem een hemels licht tegemoet: Hij begreep dat je het niet moest proberen! Dat je dáár niet de hele dag mee bezig moest wezen: proberen bij God in een goed blaadje te komen, dat je gewoon uit het geloof moet léven, uit het geloof dat God in Jezus Christus je genadig aanziet.

Hoe word je dus rechtvaardig voor God?
Door op te geven te proberen rechtvaardig voor God te worden en hem met van alles en nog wat mild te stemmen of om te kopen, af te kopen.

En in plaats daarvan je gewoon op leven en dood toe te vertrouwen aan God en dat kun je doen in goed vertrouwen, want deze God ìs volgens Luther geen toornende tiran, geen ijskoude scherprechter, neen: hij is de goede God, de van zijn Zoon: Hij is een God die gerechtigheid schenkt, en niet karig ook – mondjesmaat als je goed je best hebt gedaan -, neen: Hij schenkt mild en overvloedig, genade, eer, alles, ja als het moet: zichzelf. Zó krijg je een ‘genadige’ God, of liever: die had je altijd al, maar je wist het niet omdat je zo met jezelf en m’n eigen rechtvaardiging bezig was.

Goed tot zover Luther in de 16de eeuw… Terzake: en wat kan ik daar nu nog mee ?

De moderne mens – en dat ben ik ook, vergis u niet – is niet meer op deze wijze met zijn geloof en met God bezig. De meeste protestanten ook niet. De moderne mens draait de vraag van Luther zelfs vaak om. Niet: hoe word ik rechtvaardig voor God, maar: Hoe wordt God rechtvaardig voor mij.

De mens vindt zichzelf tegenwoordig het probleem niet meer (alhoewel dat de laatste tijd toch weer aan het veranderen is naar mijn gevoel: ook de moderne mens is van zijn troon gevallen), zoals in Luthers tijd nog het geval was; neen: God is problematisch geworden. Hij ìs niet meer zo souverein en vanzelfsprekend als in Luthers dagen, laat staan ontzagwekkend. Hij moet zich tegenwoordig voor onze forums komen rechtvaardigen, bijv. in verband met de ellende in de wereld, de dreigende zinloosheid van mijn bestaan enz. God, waarom heb jij er niets aangedaan? Als er in onze tijd nog naar God gevraagd wordt, dan is het in deze richting. Soms gebeurt dat ernstig, existentieel, vaak ook buitengewoon oppervlakkig, bijna als uitvlucht om er zèlf niets aan te hoeven doen. Maar goed, wat programmatisch gezegd: De heilsvraag is vervangen door een vraag naar zin en zingeving. Wat is de zin van mijn leven? Wat kan God daaraan bijdragen? Slaagt Hij er niet in om een bevredigend antwoord te geven, dan wordt Hij op het matje geroepen of gewoon afgeschreven. Luther zou enorm gechoqueerd zijn, dat in de eerste plaats, door deze brutaliteit: Dat wij God ter rechtvaardiging zouden kunnen roepen ! Maar toch heeft hij ook op deze moderne vraag,
de vraag naar ‘zin’ en ‘zingeving’ wel iets te zeggen. Dat is eigenlijk niet zo verwonderlijk, omdat de vraag die hìj stelde geen theoretische, maar een existentiële vraag voor hem was. Zijn hele bestaan stond of viel ermee. De heilsvraag is voor Luther dus tegelijk de zinvraag geweest. Bij hem vielen die twee gewoon samen. De genade die je ontvangen mag, dat je ‘er mag zijn, onverdiend en onvoorwaardelijk – dat je léven mag: dat geeft het leven zin, omdat het ‘zin om te leven’ geeft.

Hoe dat werkt – in de praktijk, concreet – daarvan biedt Luthers leven zelf een getuigenis. De poging om zelf het leven te bemeesteren, te perfectioneren, in de greep te krijgen, die poging is vaak krampachtig, vreet energie, vreet ook aan de mens en als het niet lukt, nekt het de mens. Welnu: door die poging op te geven, door van genade te durven leven, door het beheer over je levensproject uit handen te geven, daardoor herademt je hele leven. Komt er ruimte, frisse lucht in overvloed, vrijheid om te leven… Dat is wat Luther dan ook gedaan heeft: gelééfd, uit genade en vol vertrouwen, niet in een klooster, neen in de aardse wereld door God geschapen met vrouw en kinderen, met vorsten en boeren en simpel was het niet en perfect was het zeker niet, maar het was wel degelijk: léven. De rechtvaardige zal uit het geloof léven.

En hier kunnen we ook vandaag m.i. iets van Luther leren: Zijn wij moderne mensen soms minder verkrampt dan Luther. Wij zitten wel niet in een klooster te presteren tot je erbij neervalt, maar presteren tot we erbij neervallen doen wij ook maar al te vaak. Proberen wij ook niet vaak ons levensprojekt onder controle te krijgen, te houden en hebben wij dan niet dezelfde ervaring als Luther: Hoe meer je het beheersen wil, hoe meer het je ontglipt? De ontdekking van Luther, dat in de negativiteit een positieve kracht verborgen zit, dat in de erkenning van het eigen tekort, de eigen grens, de eigen crisis ook… de kiem voor een nieuw begin, een andere lévensmogelijkheid gelegd wordt. Dat is toch up to date en een evangeliewoord van formaat juist voor de oververmoeide en vaak moedeloze post-moderne mens ?

Er komt ook nu nog een enorme hoeveelheid levensenergie vrij, als je de zorg voor je eigen leven, de bekommernis om je eigen status in de maatschappij èn je eigen stand voor God achter je werpt… Er komt een enorme hoeveelheid levenszin te voorschijn als je gewoon van ‘genade’ durft te leven en de prestatiedruk terzijde kunt schuiven.De rechtvaardige zal door het geloof leven. Luther zelf heeft in de polemiek van zijn tijd het accent vooral gelegd op door het geloof. En dat is nog steeds actueel: door het geloof, dat is: in vertrouwen, in – zoals het Duits dat onvertaalbaar zegt: Zuversicht… Dat is een ontspanning voor de gestresseerde perfectionist, dat is een bevrijding voor de krampachtige werker. Zeker als we – met Luther – dan ook het volgende woord durven onderstrepen: De rechtvaardige zal door het geloof leven. Het geloof is het middel, dat ons vrijmaakt van al wat ons bindt en drukt: te léven is het doel.

Dat heb ik van die vreemde man Luther geleerd. En daarvoor ben ik hem ook na 5 eeuwen nog steeds dankbaar.