Historie van de 2 Antwerpse Augustijnen die op 1 juli 1523 te Brussel zijn verbrand (NL-Latijn)

Een ooggetuigenverslag

Nederlandse versie van het ooggetuigenverslag (gedateerd Brussel, 10 juli 1523). De Latijnse tekst staat met Nederlandse vertaling in Documenta Reformatoria, deel I, p.25-28.

Historia de duobus Augustinensibus, ob evangelij doctrinam exustis Bruxellae, die trigesima Iunij. Anno domini M. D. XXIII – [geen vermelding van drukker of plaats] – http://dx.doi.org/10.3931/e-rara-2015 – NB: de datum van de terechtstelling op de titelpagina is 30 juni, maar gezien het verslag zelf: fout. Het moet zijn 1 juli 1523.

Omdat de In de Documenta aangeboden vertaling van W.J. Kooiman nogal stijf is en wijdlopig, in tegenstelling tot het Latijnse origineel: dat is literair hoogstaand, verzorgd en levendig. Om daar een idee van te krijgen, heb ik bij een aantal passages de Latijnse zinswendingen tussen haakjes erbijgezet. Voor de latinisten: de originele Latijnse tekst (uit diezelfde Documenta) onderaan. Ik heb enkel in de Nederlandse tekst middels voetnoten wat toelichting toegevoegd voor het goede begrip. (Dick Wursten, ca. 500 jaar later)

Nederlandse vertaling


Het was me nogal een schouwspel dat we dezer dagen te zien kregen, meelijwekkend (miserabile) zou ik zeggen, als degenen die het medelijden (misereba[n]t) van de toeschouwers opwekten, ook in eigen oog beklagenswaardig (miseri) zouden zijn geweest. Zij achtten zichzelf echter zielsgelukkig (beatissime). Indien ge tijd en zin hebt om te luisteren, verneem dan hier in ’t kort de hoofdzaak van wat er gebeurd is.

Uit de gemeenschap van Augustijnen, die gevankelijk vanuit de stad Antwerpen naar Vilvoorde zijn gebracht, hebben een drietal in hun ketterij volhard. De overigen hebben herroepen (palinodiam canentibus). Niets werd onbeproefd gelaten om hen hetzelfde liedje te doen zingen als hun broeders (cecinerant, canerent cantionem). Toen degenen die de opdracht hadden hen te overtuigen,1 zagen dat ze met al hun inspanning niets bereikten (cum omnia agerent, nihil agere), besloten ze hen wegens ‘hardnekkig volharden (in de ketterij)’ de hoogste straf op te leggen. Ze werden naar Brussel overgebracht, en in de kerker in verzekerde bewaring gegeven. Daar verzamelde zich vervolgens de top van onze Leuvense factulteit (M[agistri] N[ostra] Lovaniensis). Omdat van te voren het gerucht/bericht (fama) nauwelijks was verspreid, was er op de dag van de terechtstelling maar weinig volk van buiten toegekomen.

Daags vóór O.L.V.-visitatie2 kwam men samen op de Grote Markt (forum). De drie bedelorden – want meer zijn er hier niet zoals ge weet – trokken in stoet de markt op, met de kruisvlag voorop, zoals ze gewoon zijn bij hun plechtige processies. Op de tribune zaten de professoren in de heilige Godgeleerdheid zaten op de tribune (in pulpito), samen met de gemijterde abten, die opvielen door hun staven met edelstenen bezet – zij vertegenwoordigden de bisschoppen – en nog verscheidene anderen. Er was namelijk een heel grote tribune opgericht vóór de Hal (Basilicam) die men gewoonlijk het Raadhuis (senatoriam domum) noemt.

Tegen elf uur voerde men de jongste van de drie over de markt (naar het stadhuis). Ofschoon hij door de anderen overtroffen werd in jaren, overtrof hij hen in geleerdheid en welsprekendheid. Hij werd naar binnen gebracht. Na een korte tijd kwam hij weer naar buiten, en ging naar de tribune toe, gekleed in vol priesterlijk gewaad. In het midden was een tafel geplaatst, versierd en bekleed als een altaar. Hiervoor knielde hij neer. Verbluft (stupentes) vestigden allen de ogen op hem. Men kon geen enkel teken van angst of zieleonrust onderscheiden. Achter hem stond de gardiaan van de Franciscanen en begon te preken. Tegenover hem begon de bisschop, met een open boek, de plechtigheden (= ontwijdingsritueel) uit te voeren. Terwijl deze daarmee bezig was, preekte de andere een vol uur. De jongeling onderging het zonder enige wijziging in lichaamshouding of gelaatsuitdrukking. Daar ik de predikant wegens het lawaai niet kon volgen, wat ook anderen overkwam, richtte ik mijn aandacht helemaal op de beschuldigde. Wat we als waar vastellen, waarom zouden we dat verzwijgen? Zijn rustige en kalme gelaatstrekken (vultus compositus et placidus) drukten niet enkel doodsverachting uit, maar ook dat hij een zeer bescheiden en zachtmoedig (modestiam ac mansuetudinem) man was. Hij scheen volkomen verdiept in gebeden en heilige overpeinzingen. Toen hem daarna beval bepaalde handelingen (die met de ontwijding te maken te hebben) te verrichten, was het wonderlijk te zien hoe hij snel en zonder bezwaar te maken gehoorzaamde. Men beweert, dat hij bij die gelegenheid gezegd heeft tot de dood toe gehoorzaam te zullen zijn. Toen de plechtigheden geëindigd waren, waarbij hij – zoals men dat zegt – van priester een leek (laicum) of wereldling (secularem) geworden was, ging hij met andere kleren gekleed naar binnen.

Daarna kwamen de twee anderen te voorschijn, ongeschoren, met een baard, terwijl de jongeling over wie ik zoëven sprak een glad gezicht had, welgevormd en aantrekkelijk (venusta). Maar ook zij traden naar voren met een ge­laatsuitdrukking, die getuigde van dezelfde standvastigheid en blijmoedigheid (alacritatem). Wat kan ik nog ik meer over hen vertellen? Ook hun werd de priester-en monnikswijding ontnomen. Eens hun religieuze status ontnomen (ex sacris prophani effecti), verlieten zij de tribune/verhoging.

Kort daarop werden er twee naar buiten gebracht: die eerste en één van de laatste twee. Men ging naar het vuur toe, dat op dezelfde markt waar dit alles gebeurd was, gereed werd gemaakt. Terwijl ze naar voren geleid werden, en zich van hun kleding ontdeden, spraken ze luidop en brachten argumenten naar voren die voor iedereen overduidelijk (clarissima)maakten dat ze met een gezonde en vrome geest (sanarum et piarum mentium) popelden om, verlost van hun lichaam, met Christus verenigd te worden…., tenzij men overtuigd zou zijn, dat ze notoire ketters waren.

Vervolgens hebben ze getuigd als christenen te sterven en te geloven in de heilige, katholieke Kerk. Ze zeiden, dat dit de dag was, waarnaar ze lang hadden uitgezien.3 Reeds van kleding ontdaan, alleen met een hemd aan, moesten ze nog lange tijd staan, meer zelf de palen omklemmend dan er aan vastgebonden. Het vuur ontbrandde nogal traag; of dit met opzet gebeurd is of door toeval, ik zou het niet durven zeggen. Wat zegt u ? (Quid inquis?)4 Begonnen ze niet te verslappen gekweld door zo’n lang uitstel? Lieten ze de moed niet zinken toen de rook begon op te stijgen, wat dat betekent dat de vlam snel zal volgen? Welnu, als men mag oordelen op grond van houding, gelaatsuitdrukking, oogopslag, kortom op grond van al die uiterlijke kentekenen die a.h.w. spreken, en niet zelden preciezer en betrouwbaarder een gemoedsstemming aan het licht brengen dan woorden, dan moet ik zeggen, dat hun vertrouwen, volharding en blijmoedigheid (fiducia, constantia, alacritas), die de hele tijd al zeer groot waren, nog wel leken toe te nemen: Ja, juist toen straalden zij een opgewektheid uit (emicabat hilaritas), dat velen meenden dat ze lachten.

Verder zongen/reciteerden (Latijn: recitabant) ze de geloofsbelijdenis (symbolum Fidei) en het kerklied ‘Te Deum Laudamus’. Zij deden dit alternatim/in beurtzang (idque alternis dicebant).5 Terwijl de één het vuur onder zijn voeten zag branden, zei de ander dat het hem voorkwam alsof er rozen onder hem gestrooid werden.6 Toen de vlam eindelijk oplaaide verstikte deze beider stem.

Van nature heb ik altijd een afschuw van dergelijke taferelen en blijf ik er liefst ver vandaan. Ook hier zou ik geen toeschouwer geweest kunnen zijn, als niet zij zelf, wier doodvonnis hier voltrokken werd, voor mij die op rustig en op veilige afstand toekeek, elk bezwaar zouden hebben weggenomen door hun grootmoedigheid (magnanimitate) en opgewekte gelaatsuitdrukking (vultus hilaritate).

De derde is niet meer naar buiten gebracht. Waarom dit niet gebeurd is, weet ik niet zeker. Sommigen vertellen dat deze weer tot inzicht is gekomen, maar aangezien hij niet naar het volk is teruggebracht om publiekelijk ten overstaan van allen te herroepen, vind ik dat niet overtuigend. Anderen vermoeden, dat hij heimelijk is omgebracht. Hoe de zaak ook ligt, het zal niet lang verborgen kunnen blijven.

De volgende dag, op het feest van de heilige Maagd, heeft een Franciscaan hier in een preek het volk aangemaand om, als men hen soms mocht vragen hoe het einde geweest was van hen die ze hadden zien verbranden, om dan te zeggen dat ze gestorven waren in de Luthers dwaalleer.7 Want hij had sommigen herhaaldelijk horen beweren, dat ze op het allerlaatste ogenblik van hun dwalingen hadden afgezien, wat dan zou zijn geschied door de voorbeden van enkelen en de gunst (beneficio) van de heilige Maagd, die het wonder bewerkt zou hebben. Iets soortgelijks verzekerde ook Dr. (M[agister] N[oster]) Nicolaas van Egmond vanuit Leuven (want die was daarheen teruggekeerd). Die vertelde in een predikatie tijdens het middagmaal (a prandio in concione)8 dat hij om 11 uur een brief had ontvangen van de weledelachtbare heer Frans van der Hulst, die in onze provincie het mandaat van de keizer heeft om ketters op te sporen en te vervolgen. In die brief werd – zo zei hij – te kennen gegeven (significari) dat de als ketters veroordeelde en verbrande Augustijnen, toen de vlam reeds onder hen oplaaide, tot gezond verstand zijn teruggekeerd (redijsse ad saniorem mentem) en hun dwalingen hebben verworpen. Maar omdat al degenen die dicht bij het vuur gestaan hebben dit steevast ontkennen, zou het misschien beter zijn hierover te zwijgen, tenzij iemand meent dat dit toch, uit een overvloed van de liefde die alles hoopt,9 zo gebeurd is.

Hartelijk gegroet. Brussel, 10 juli (sexto Idus Iulij), in het jaar 1523.


Latijns origineel

Exhibitum fuit nobis hisce diebus spectaculum, miserabile dicerem, si ij quorum misereba[n]t spectatores, miseri sibi et non beatissimi uisi fuissent. Si uacat et lubitum est audire, accipe paucis rei summam. Ex coetu illo Augusti­nensium, qui ex ciuitate Hantuuerpiae Vilfordiam captiui perducti fuerunt, tres numero in haeresi sua perstiterunt, caeteris palinodiam canentibus. Nihil non tentatum est, ut ij eandem quam fratres cecinerant, canerent cantionem. Vbi uiderunt se, quibus id negocij datum erat, cum omnia agerent, nihil agere, decreuere nimium pertinaces extremo tradere supplicio. Transportantur Bruxellam, asseruanter in carcere diligenter. Conueniunt eodem M[agistri] N[ostri] Louanienses. Fama, quia nulla ferè diem supplicij praecesserat, paucos alias aliunde huc pertraxit. Pridie Visitatienis Deiparae uirginis concurritur in forum. Conueniunt ordines mendicantium tres, neque enim plures, uti nosti, hic sunt, praeeunte uexillo crucis, ueluti solent cum solenni pompa incedunt. Considentibus ordine iam sacrae Theologiae professoribus, abbatibus mitris et gemmatis pedis conspicuis, qui loco Episcoperum aderant, et alijs nonnullis in pulpito. Nam pulpitum erectum erat peramplum ante Basilicam, quàm uulgo senatoriam domum uocant. Sub horam undecimam ducitur per forum è tribus natu minimus, qui ut annis ab alijs superabatur, ita doctrina et facundia praestabat. Ductus intro, inibique paululum moratus, prodit in pulpitum indutus sacerdotali panoplia. In medio collocata erat mensa instar altaris ornata et instrata, ante hanc flexis genibus: procumbit, ibi omnes ueluti stupentes oculos defixere in eum. Nullam trepidationis aut perturbati animi significationem cernere licuit. A’tergo consistens concionem incipit Minoritarum Gardianus, ex aduerso ceremonias aperto codice auspicatur Episcopus. Horam totam, dum hic Ceremonias peragit, ille concionatur, eodem corporis habitu uultuque eodem iuuenis durabat. Ego quum concionatorum prae turba intelligere nequirem, quod et alijs accidebat, totus intendebam in reum. Quod verum esse constat, quorsum dissimulemus? Vultus compositus et placidus, non modo mortis contemptum, verum etiam summam modestiam ac mansuetudinem prae se ferebat. Precationibus et sacris oontemplationibus intento assimilis uidebatur. Postea iussus nunc hoc nunc illud facere, mirum quàm prompte quam non grauate paruerit. Ferunt dixisse obiter, se fore obedientem usque ad mortem, ijs peractis ceremonijs, ubi ex sacerdote factus fuisset, quem uulgus laicum aut secularem uocat, mutato uestitu intro abit. Post prodeunt duo reliqui facie horridiores, nimirum barbati: cum iuuenis ille, quem memoraui, mento non esset hirsuto, sed forma mirum in modum decenti et satis uenusta: sed prodeunt, uultu eandem constantiam et alacritatem attestante. Quid multis? Et his adimitur sacerdotium ac monachatus sacramentum: ex sacris prophani effecti relinquunt pulpitum. Post paulum educuntur duo, primus ille et alter è posterioribus. Itur ad ignem, qui in eodem ubi haec acta sunt, foro parabatur. Interea dum ducuntur, dum exuunt sese uestibus, multa audiebantur ex illis, quae argumenta clarissima omnibus fuissent sanarum et piarum mentium, et ueluti gestientium cum Christo coniungi soluto corpore, nisi persuasum fuisset haereseos esse conuictos. Subinde testificati sunt se mori Christianos, se credere in sanctam Ecclesiam catholicam. Aiebant hunc esse diem quem diu expectassent. Iam uestibus nudati, relicto tantum indusio, stetere diu, magis ipsi palos amplectentes, quàm alligati. Ignis lentius succendebatur: id consilio factum sit an casu, equidem affirmare non ausim. Quid inquis? non lanquescebant tam diurna mora uexati? non demittebant animos iam fumo subuolante, mox flamma sub sequutura? Quod si ex gestibus, fronte, oculis, denique ex toto uultu iudicare conuenit, quae omnia ueluti loquuntur, et non raro certius et meliori fide animum aperiunt quàm lingua: Fiducia, constantia atque alacritas, quae summae fuerant semper, incrementum sumere uidebantur: tum potissimum emicabat nescio quae hilaritas, adeo ut multis ridere uiderentur. Praeter alia recitabant symbolum fidei et canticum ecclesiasticum: Te deum laudamus. idque alternis dicebant, alter dum ignem succendi sub pedibus aspiceret, aiebat uideri sibi rosas substerni. Tandem exorta flamma uocem utriusque intercepit. Ego semper ab eiusmodi spectaculis natura abhorrui et lubenter abstinui, neque hic spectator esse potuissem, nisi ipsi de quorum capite agebatur, mihi, qui ociosus in tuto spectabam, scrupulum omnem sua magnanimitate et uultus hilaritate eiecissent. Tertius productus non fuit, id quare factum sit, compertum non habeo. Quidam hunc resipuisse narrant, uerum quando ad populum reductus non fuit publice recantaturus omnibus id persuaderi non potest. Quidam suspicantur clàm necatum. Vtut se res habet, diu latere non poterit. Postridie cum dies esset sacer Diuae uirgini, Minorita hic in concione populum admonuit, ut si forte rogaretur ex ipsis, quis fuisset exitus eorum, quos concremari uidissent, dicerent obijsse in fide erronea Lutheri: accepisse ex quibusdam dictitans se, in extremo momento defecisse eos ab erroribus, quod quidem precibus quorundam et diuae Virginis beneficio, quae miraculum aedidisset, factum aiebat. Idem ferè asseuerebat Louanij, nam redierat eo M[agister] N[oster] Nicolaus Egmondanus, narrans à prandio in concione, se hora undecima literas accepisse à probo et optimo Francisco ab Hulst, cui prouincia à Caesare demandata est investigandi et persequendi haereticos, quibus significari aiebat Augustinianuos illos haereseos damnatos et exustos, redijsse, cum iam flamma submoueretur, reiectis erroribus, ad saniorem mentem. Quod quia constanter hoc negant, quotquot proxime ignem astiterunt, tacuisse fortassis praestiterat, nisi si quis id ex abundantia charitatis, quae omnia sperat, factum existimet. Bene Vale.

Bruxellae sexto Idus Iulij anno 1523.

  1. Inquisiteur Frans van der Hulst, sinds het begin in dienst van de keizer, en sinds 1 juni 1523 ook van de paus, bijgestaan door de Leuvense theologen Nicolaas van Egmond, Jacob Latomus, Godschalk Rosemondt, Ruard Tapper. Een Mechelse franciscaan Johannes Pascha was er ook bij betrokken.
  2. Toen viel die feestdag nog op 2 juli.
  3. dit klinkt bijna als de antifoon voor het feest van St. Andries: haec est dies… , die volgens sommige latere schrijvers ook door hen gezongen zou zijn. NB: Dat kan dus ook inlegkunde zijn.
  4. Is dit de inleiding op de vragen die komen, of vraagt hij naar de mening van de lezer over het voorgaande?
  5. Ik ben wat terughoudend in de vertaling wat de muzikale connotatie betreft. De werkwoorden zijn behoorlijk neutraal. Het Te Deum maakt nog het meeste kans gezongen te zijn
  6. De zin begin met ‘alter dum‘, vandaar dat ik beiden laat spreken
  7. Kooiman – hierin slaafs gevolgd door Florijn (Ooggetuigen…) vertaalt: “om niet te zeggen dat ze’ gestorven waren in Luthers dwaalleer”. In een voetnoot legt hij uit dat dit woordje hier volgens hem wel moet staan (wegens de betekenis). Deze conjectuur is nogal ingrijpend. Het is toch best mogelijk dat de Franciscaan in Brussel waarschuwt tegen het gerucht dat door Egmondanus en Van der Hulst werd verspreid. Zie vervolg
  8. vaak vertaald als preek van 12u. Vind ik een beetje vreemde zegswijze dan. Zou volgens mij ook een lunchgesprek kunnen zijn, of audiëntie
  9. U herkent 1 Korinthier’s 13)