Luther in context

De persoon (en het optreden) van Martin Luther heeft in de 16de eeuw gewerkt als een katalysator voor menselijk ‘ongenoegen’ van allerlei aard. De energie die daardoor loskwam had onder andere tot gevolg dat de Kerk scheurde en de samenleving grondig werd ontwricht. Dat was zijn bedoeling niet en kon hij ook niet voorzien. ‘God verhoede’, zou hij in 1517 gezegd hebben als hij het geweten had. Natuurlijk wil je hier graag iets uit leren, maar hoe doe je dat ? Het was een andere tijd, andere discussies, andere pijnpunten. Ik denk dat je om te beginnen de omstandigheden van toen erbij moet plaatsen om de processen die onderhuids gaande waren op het spoor te komen. Die menselijke processen zijn wel vergelijkbaar met vandaag, want ‘de mens’ verandert niet zo snel. Geen tekst/gebeurtenis/mens zonder context… Toen niet, vandaag ook niet. Vandaar dus deze poging om Luther een beetje ’te plaatsen’: Luther in context.



Vooraf: korte schets van de katalyserende gebeurtenissen

Op 31 oktober 1517 publiceerde de Augustijner monnik Martin Luther zijn 95 stellingen met betrekking tot de aflaat. In 1520 werd hij door de paus geëxcommuniceerd en in 1521 volgde de voltrekking van de ban door keizer Karel V: vogelvrij in de Duitse landen, dood voor de Moederkerk. Hij had een vrijgeleide gekregen en in tegenstelling tot wat Johannes Hus een eeuw eerder overkomen was (met vrijgeleid toch opgepakt en verbrand), hield de keizer deze keer wel zijn woord, en geraakte Luther ook effectief weg na zijn veroordeling. De ban was echter wel degelijk een ter dood veroordeling en die gold ook by proxy. Iedere vorst uit het heilige Roomse Rijk was verplicht hem te arresteren en te executeren. Luther overleeft omdat ‘zijn’ wereldlijke overste, Frederik de Wijze, keurvorst van Sachsen, dat vonnis naast zich neerlegde. Waarom precies, is nog steeds niet helder. Frederik was niet tegen de aflaten, integendeel: Wittenberg waar hij zijn keurvorstelijk paleis had, en waar Luther professor was, draaide voor een groot deel op de inkomsten van pelgrims die de gigantische reliekenverzameling van Frederik kwamen bezoeken in de ‘slotkerk’. Hij stelde die daar op kerkelijke hoogdagen tentoon (bijv. op Allerheiligen!): volle aflaten te verkrijgen! Het is een van die ironische trekken van de geschiedenis dat de leerstoel van professor dr. Martin Luther dus gefinancierd is met inkomsten uit aflaten. Had deze Frederik paus en keizer gehoorzaamd, dan zou de zaak Luther in 1520, uiterlijk 1521 al geëindigd zijn. Luther zou naar Rome zijn afgevoerd, veroordeeld, en verbrand.

Nu bleef Luther leven en kon dus ook blijven inspireren. Ookal gingen vanaf 1520 zijn geschriften in vlammen op in bijv. Leuven, Antwerpen, en Gent, en werden de bezitters ervan streng verhoord, vermaand, gefolterd tot men de ketterij afzwoer (wat de meesten uiteindelijk deden). Ja,  ookal stierven zelfs twee van zijn ordebroeders in 1523 in Brussel op de Grote Markt op de brandstapel, de beweging die Luther had ontketend was niet meer te stuiten. Even later kwamen grote groepen Duitse boeren in opstand tegen hun landheren, plunderden kloosters en vernielden beelden. Zij eisten niet alleen theologische of liturgische hervormingen, maar ook sociale. Ook zij beriepen zich op de Bijbel en werden gesteund door enkele van Luthers naaste medewerkers. Luther was echter onvermurwbaar. Anarchie is ongeveer het ergste wat een samenleving kan overkomen en dus moest volgens hem de opstand worden neergeslagen. Wat gebeurde, met de nodige overdaad aan geweld. Nog weer enkele jaren later werd het koninkrijk Gods uitgeroepen in Münster, een ongezien anarchistisch exploot, dat afgrijzen opwekte bij alle overheden of ze nu voor of tegen Luther waren. Luther koos na een revolutionair begin dus resoluut de zijde van de gevestigde machten. De rust keerde echter niet weer: Noch de kerkelijke, noch de wereldlijke machthebbers kregen de stroom van bewegingen die vanuit de Lutherbeweging (de verdubbelde terminologie is bewust, omdat die het meest rechtdoet aan de ongrijpbaarheid van de dynamiek) onder controle. In 1530 brak het eerste militaire conflict uit toen keizer Karel een aantal Duitse vorsten niet langer met politiek middelen kon dwingen tot gehoorzaamheid in zaken van ‘organisatie van de eredienst’. Nog voor het eind van de regering van Karel V (1555) was het onaantastbaar lijkende weefsel van het corpus christianum in Europa gescheurd en met bloed bevlekt. De Schmalkaldische oorlogen in de Duitse gebieden, een reeks burgeroorlogen in Frankrijk (protestant vs. roomskatholiek, 100.000-en doden en enorme vluchtelingenstromen) waren de volgende etappes in een steeds verder uiteenvallend Europa. In onze contreien brak de onafhankelijkheidsoorlog uit (de 80-jarige oorlog) die uiteindelijk de nog maar pas Verenigde Nederlanden (Bourgondische Kreits) zouden verscheuren en de geboorte zouden inluiden van de Nederlandse Republiek. Bij de uiteindelijke pacificatie (1648) kon men niet anders dan Europa ‘herverkavelen’ langs religieuze scheidslijnen. Deed men het niet, hield de oorlog nooit op. Religie is blijkbaar niet van nature vriendelijk voor andersdenkenden. Ze moet daartoe gedwongen worden. Zonder deze politieke context kun je niet over Luther spreken, want zonder deze context was de Lutherse beweging een stille dood gestorven. Alles hangt dus met alles samen en zeker als godsdienst in het spel is, moeten we oppassen om enkel daarop te focussen. Juist religie is altijd met vele vezels verbonden met het menselijk samenleven (cultuur, maatschappij, politiek) en met de zelfperceptie van de mens (identiteitsbeleving). Binnen deze context krijgen bepaalde ideeën (in dit geval over hoe je religie organiseert) een heel eigen gewicht. De cruciale ideeën zelf zijn eigenlijk die van de humanistische herbronning van het denken en de verwoording en actualisatie hangen dan weer sterk samen met psycho-sociale factoren.  Achtereenvolgens een korte schets van deze drie contexten.

Politieke context

In de 16de eeuw stond het christelijke Europa onder zware druk vanwege de opmars van de Ottomaanse Turken via de Balkan. De slag bij Mohacz, waarbij Hongarije werd veroverd en Lodewijk II (schoonbroer van keizer Karel V) omkwam samen met een hele reeks hooggeplaatste vorsten en prelaten, vond plaats in 1526. Sultan Suleiman werd zo een machtsfactor binnen Europa.

De klassieke machthebbers en rivalen (de Habsburgers Ferdinand I, Karel V aan de ene kant en Frans I van Frankrijk aan de andere kant) moesten hun positie bepalen tegenover deze nieuwe speler in het spel en deden dat me het nodige politieke opportunisme. Vervolgens rukte Suleiman op tot in het hart van het Habsburgse Rijk en sloeg in 1529 het beleg rond Wenen. Zou dat – zo vraag ik – geen enkele invloed hebben gehad op de manier waarop de machtigen der aarde (m.n. Ferdinand van Oostenrijk en Karel V) op de Rijksdag van Speyer in 1526 het verzoek van enkele invloedrijke Duitse vorsten hebben behandeld die ondanks bul en ban Luther bleven steunen. Ze kregen hun zin: “Iedere vorst is vrij om in dezen te handelen zoals hij tegenover God en de keizer kan verantwoorden”, was het besluit. Ferdinand had ze nodig om Suleiman tegen te houden.

Zonder de Turkse invasie geen Protestantse kerk.

En is het feit dat de paus in diezelfde tijd aanstuurde op een liaison met de Franse koning i.p.v. met de Habsburgse keizer en daarvoor door Karel V afgestraft met een ‘sacco di Roma’ (uitgevoerd door Duitse soldaten o.a. uit Lutherse gezinde ‘Länder’, 1527) niet veelzeggend ? Enfin: de vrede tussen paus en keizer werd hersteld en in 1529 kwam een nieuwe Rijksdag bijeen. Is het toeval dat de keizer nu vond dat de Duitse vorsten zich toch naar bul en ban moesten plooien ? Hij wilde de toegeving die hij in 1526 gedaan had, herroepen. Het is hiertegen dat de vijf Luther-getrouwe vorsten, samen met veertien rijkssteden een officieel bezwaarschrift indienden, een ‘Protestation’. Deze Duitse vorsten waren van mening dat je verkregen rechten niet zomaar kon opheffen. Vandaar dat men later als verzamelterm de naam ‘protestanten’ gaat gebruiken om deze vorsten aan te duiden, en pas later ook degenen die de religie van die vorsten belijden. Kennis van de politieke context lijkt me essentieel, al was het alleen maar om zich rekenschap te geven dat het belang van religieuze kwesties nog al eens kan verschillen, voor degenen die de wereldlijke macht hebben, afhankelijk van wat er verder zoal in de wereld gebeurt.

nog iets meer achtergrond
De ineenstorting van het Oost-Romeinse rijk (val van Constantinopel in 1453) had niet alleen tot een instroom van vluchtelingen geleid (die bijv. de kennis van het Grieks in het Latijnse Westen een enorme boost gaf), maar was ook het begin geweest van de opmars van de Ottomaanse Turken (incl. hun godsdienst: de islam) over de Balkan tot in het hart van het toenmalige Europa. De protestantse slogan: ‘liever Turks dan Paaps’ was geen woordspelletje. Frankrijk ging zover dat ze een bondgenootschap met Suleiman sloot tegen het Habsburgse Rijk. Het kwam Frans I dus prima uit dat deze de druk op de oostgrens opvoerde en in 1529 Wenen belegerde. De Habsburgers waren zijn rivalen. Hoofdpunt op de agenda van de Rijksdagen te Speyer (Spiers) was het vormen of behouden van een alliantie tegen de Turkse invasie. De Duitse vorsten claimden dat het mogelijk was trouw aan de keizer te blijven terwijl men in zaken van de organisatie van de eredienst eigen wegen insloeg. In 1526 kregen ze hun zin, in 1529 dreigde dat herroepen te worden en tekenden ze daartegen bezwaar aan en beriepen zich op een procedurefout. Ze vroegen uitstel van de beslissing tot een volgende Rijksdag, die dan tevens als het lang verwachte ‘concilie’ zou kunnen functioneren. Het principe van ‘cuius regio, illius religio’ wordt hier beproefd. Het was echter nog te vroeg in de geschiedenis. Pas in 1555 zal Karel zich neerleggen bij dit gegeven, teleurgesteld dat het hem niet gelukt is om zijn onderdanen te verplichten ‘één God, één kerk, één keizer’  te aanvraagden.

Humanistische context

Van betekenis is zeker ook de humanistische belangstelling voor de oudheid (Renaissance), waarop de hervormingsbeweging is geënt, of waarvan zij een scheut is naargelang hoe men de relatie ziet. Ad fontes was de leuze, terug naar de bron. Alleen moeten we op dit punt wel iets preciezer zijn. Het is niet zo dat men voordien de bronnen niet kende. Men las de Bijbel wel degelijk, en men kende de belangrijkste klassieke teksten (de Griekse in Latijnse vertalingen). In de commentaren en teksten van de kerkvaders zat ook impliciet de hele Grieks-Romeinse cultuur in. Plato en (later) Aristoteles zijn met andere woorden niet pas tijdens de Renaissance ontdekt. Ze vormden altijd al de basis van het algemene curriculum van de middeleeuwse universiteiten. De interesse voor de klassieke oudheid in de 15de en 16de eeuw onderscheidt zich van de middeleeuwse doordat men de oude teksten niet enkel als materiaal voor studie, verhandelingen en preken aanwendt, d.w.z. binnen het eigen ‘framework’, als ancillae theologiae, maar ze ook een eigen relevantie en zeggingskracht toedicht. De lezing van de oude teksten is nu levensbeschouwelijk, literair, juridisch, wetenschappelijk, medisch en filosofisch van direct belang. Zo probeert Ficino de Academie van Plato in Florence te emuleren en zelfs het beroemde Symposium over te doen. Tevens is het corpus teksten enorm vergroot doordat nu ook Griekse bronnen zelf binnen het bereik kwamen via handschriften die vluchtelingen uit Constantinopel (1453 gevallen) meenamen. Er werden nieuwe vertalingen (in het Latijn wel te verstaan) gemaakt van bekende en onbekende teksten, vaak door bekwame Graecisten, eerst in Italië, maar aan het begin van de 16de eeuw ook in Noord-West Europa. Ook Erasmus’ ophefmakende editie van het Nieuwe Testament in 1516 in Leuven gaat vergezeld van een Latijnse vertaling; Novum instrumentum heet die publicatie dan ook.

Eerste editie in 1516. De Latijnse vertaling is ook zelfstandig gemaakt, dus los van de Vulgaat. Zo wordt het Griekse woord ‘meta-noeite’ (in de Vulgaat : agite penitentiam) door Erasmus in 1519 vertaald met re-sipiscite (wordt weer wijs). Geen verwijzing naar penitentie of boetedoening.

Ook komt er belangstelling voor het Hebreeuws, in eerste instantie voor de bijbeltekst, maar sporadisch ook voor de Joodse uitlegging ervan. Dit alles leidde ongemerkt tot een nieuwe kijk op dezelfde dingen, op het heilige boek (dat nu veel filologischer en dus tegelijk ook met meer literaire middelen, incl. belangstelling voor de historische context werd geïnterpreteerd), op het maatschappelijk en kerkelijke leven, en een andere vorm van zelfperceptie, die je proto-wetenschappelijk zou kunnen noemen. Proto­-wetenschappelijk, want men deed geen research volgens strikte wetenschapsfilosofische criteria en methodes zoals wij die nu kennen (op papier althans). Neen, men las de teksten en sommigen raakten gefascineerd door wat er stond, en lieten zich meenemen in de gedachtegangen van de auteurs van toen. Dit gold op precies dezelfde wijze voor heilige teksten (Bijbel, kerkvaders) als voor profane literatuur. Plato, Plotinus, Plautus en Paulus waren object van een eenzelfde nieuwe vorm van nieuwsgierigheid. Proto-wetenschappelijk, omdat de kritische functie die het intellect hierin speelt zich min of meer los van het kerkelijke leergezag ontplooit, niet principieel maar de facto (zo gaat het nu eenmaal als je een goed boek leest, dat ergens over gaat), en meestal ook niet met de intentie dat leergezag of die opvattingen per se te bestrijden, maar eerder ‘per ongeluk’ uitkomend op vaststellingen die botsen met de vigerende leer en die dan ook durven formuleren (en steeds vaker te publiceren).

Leergierigheid is een voorwaarde voor vernieuwing, maar wordt als een bedreiging ervaren door het ‘establishment’.

Ook bij Luther zie je dat veel van zijn inzichten voortkomen uit een fascinatie voor de bronteksten van de kerk, die dankzij de taalkundige ontwikkelingen en nieuwe edities plots weer heel fris klonken en dynamiserend werkten. Dat die dynamiek ook wel eens dynamiet kon worden, had hij eerst zelf ook niet door. Later wel. Ik bedoel maar te zeggen dat hij zijn kritiek op de aflaat in 1517 publiceert als trouwe zoon van de kerk, en ijverig lezer van de bijbel, met als bedoeling een ‘herbronning’ binnen de kerk zodat de boodschap weer duidelijker wordt. Eigenlijk is zijn doel nooit gewijzigd, maar door actie en reactie is de boel ontploft.

De drie Maria’s
Een veelbesproken, maar minder explosief voorbeeld, van de gevolgen die een echte belangstelling voor de originele bronnen van de Bijbel heeft, speelde zich af in hetzelfde jaar dat Luther z’n stellingen publiceerde. In Parijs had de éminence grise van de Franse kerk, cultuur en wetenschap, Jacques Lefèvre d’Etaples – de Franse Erasmus noemt men hem wel – een tekst gepubliceerd waarin hij aantoont dat de persoon van Maria Magdalena zoals die in de kerkelijke leer en moraalprediking voorkomt (prostituée, boetvaardige zondares,  gezellin van Jezus) eigenlijk een compositie is van drie aparte vrouwen, die in de evangeliën voorkomen: Maria van Magdala een trouwe volgelinge van Jezus, een anonieme prostituée die tijdens een maaltijd binnenstorm en Jezus voeten zalft, en Maria van Bethanië, zus van Lazarus en Martha (vrienden van Jezus), die vlak voor Jezus’ dood zijn hoofd zalft met kostbare myrrhe. Legendevorming en eeuwen kerkelijke moraalprediking had van deze drie personen één gemaakt, ze a.h.w. samengesmolten en omgevormd tot een archetypische vrouwenfiguur waarop de kerk en de kunst maar niet uitgekeken raakte: ‘Maria Magdalena’. Toen Lefèvre d’Etaples zijn bevindingen, verworven door een zorgvuldige, filologische en analytische lezing van de evangelieteksten, publiceerde kreeg hij de weldenkende kerk en de hele theologische faculteit over zich heen en had hij even later een proces aan z’n broek. In 1521 werd hij veroordeeld, maar dit bleef zonder gevolg, omdat Marguerite d’Alençon, de zuster van de Franse koning, hem de hand boven het hoofd hield. Iets soortgelijks, maar met een veel dramatischer verloop, was enkele jaren voordien Reuchlin te beurt gevallen, een enthousiaste Hebraïst, die op grond van zijn kennis van het Hebreeuws en de Joodse geschriften, inclusief de kabbala, verdedigde dat de kerk geen Joodse boeken moest verbieden, laat staan verbranden, maar er zelfs gebruik van kon maken te eigener nut. Het kwam hem op veroordelingen van alle theologische universiteiten te staan en leidde tot een inquisitieproces in Rome (1513), dat uiteindelijk met een sisser afliep (1516). Onderwijl was hij wel geruïneerd.

Sociaal-psychologische factoren

Niet onbelangrijk is tenslotte dat ook in de 16de eeuw alle protagonisen en antagonisten doodgewone mensen waren, van vlees en bloed. Dat ze moesten eten, drinken, kinderen krijgen, strijden om te overleven, werken, en sterven, is niet irrelevant voor de theologie. Luthers dispuut is geen spiegelgevecht in de lucht, maar een reëel gebeuren op aarde. De concrete omstandigheden van de mensen beïnvloeden ook altijd hoe een ‘ideologische revolutie’ verloopt. De reeds genoemde boerenopstanden in 1524/1525 (na misoogsten, tegen feodale belastingen, lijfeigenschap) zijn een prachtig voorbeeld van hoe ‘bovenbouw en onderbouw’ elkaars dynamiek versterken. Als God alle mensen gelijk geschapen heeft, hoe kan dan de ene mens ‘lijfeigene’ van een ander zijn? Als heer en knecht ook broeders in de Heer zijn, zou dat dan geen gevolgen voor hun samen-leven en dus voor de ordening van de samenleving hebben? De boerenopstand verantwoordt zich – ook dat is nieuw – middels een drukwerk, een korte opsomming van eisen en kritiekpunten en daarin worden bovengenoemde redenering mee opgenomen. Het geheel is zelfs geformuleerd als een geloofsbelijdenis en de verwijzing naar Bijbelteksten ontbreekt niet. De opstand overstijgt hiermee meteen ook het eigenbelang en het groepsbelang. Het heeft met ‘rechtvaardigheid’ te maken, met dingen die God wel en niet wenst te zien op aarde.

Portret van Thomas Muntzer, de ‘wederdoper’ uit 1608 (of het ook gelijkend is? Meer dan 80 jaar na zijn dood?). Uit het boek met de veelzeggende titel: Apocalypsis ingenium aliquot haeresiarcharum… (Henric van Haesten, Haarlem, 1608)
Correctie van het distichon (two-liner) in de errata. undis moet zijn undas; finxit moet zijn tinxit. Vertaald: ‘Wee mij, hoeveel duizenden heeft Muntzer door ze opnieuw in heilige golven onder te dompelen, doordrenkt met de wateren van de doodsdrivier/Styx.”
De Nederlandse versie (de gravure dateert van ca. 1608): ‘Grouwelen der voornaemster Hooft-ketteren,… (Delft, Niclaes de Clerck)

Die verwevenheid van religieuze drang en reële levensomstandigheden is trouwens ook aanwezig bij onze ‘eigen’ beeldenstorm in 1566, maar dan andersom. Wat daar op het eerste gezicht een uitbarsting van religieus fanatisme lijkt te zijn (het vernielen van de beelden en al het ‘heilig vaatwerk’ in kerken en kloosters) heeft een heel sterke sociale achtergrond. De aanstichter van de beeldenstorm in Steenvoorde, de prediker Sebastiaan Matte, is net uit Engeland (het land van zijn ballingschap) teruggekeerd Zijn toehoorders waren wevers, die zwaar te lijden hadden onder de recessie. West-Vlaanderen was toen een van de meest ‘geïndustrialiseerde’ gebieden ter wereld. In 1565 was de oogst mislukt. En dan komt de locale held uit ballingschap terug (we zouden hem nu een extremist of fundamentalist noemen) en houdt een vlammende preek over de schande van de rooms-katholieke kerk en de godslasterlijkheid van de eredienst en de levensstijl van de geestelijken. Hij spreekt theologische woorden, maar raakt psychisch-sociale snaren: Frustratie, afgunst, ressentiment, woede, verontwaardiging etc. Let wel: ik verklaar de religieuze factor niet weg maar geef aan hoe die zich ‘ent op’ reeds aanwezig gevoelens van onrecht en achteruitsteling. Er is een vonk die de lont in het kruitvat doet ontbranden, maar men moet zich niet blindstaren op de vonk, maar ook het kruitvat en de lont meenemen in het onderzoek, en niet te vergeten de aanwezigheid van brandversnellers of -vertragers onderzoeken. Theologische factoren horen m.i. vaak in die laatste categorie thuis.

En in onze context?

Bij de huidige religieuze spanningen in de samenleving is het niet anders. De religieuze verwoording lijkt heel geschikt om hevige gemoedsbewegingen te kanaliseren, zodat er ‘actie’ ontstaat. Ten goed, maar ook ten kwade. Theologie geeft aan menselijke gevoelens ‘taal’ en die taal wordt vervolgens zelf weer een instrument in het gebeuren omdat het de gevoelens die het zegt te benoemen versterkt of verzwakt (rechtvaardigt of afkeurt), dan wel bijstuurt of instrumentaliseert voor andere doeleinden. Alles is mogelijk. Iedereen die een roman als ‘Christus wordt weer gekruisigd’ van Kazantzakis heeft gelezen snapt wat ik hier wil zeggen: persoonlijke, sociale, etnische en psychologische processen krijgen in de ‘re-enactment’ van de kruisiging van Christus allemaal een plaats. Ik zie bij sommige van de IS- zelfmoordterroristen hetzelfde gebeuren. Wat precies wat is en waardoor het veroorzaakt wordt: niemand kan het uiteindelijk nog uit elkaar halen. Maar het is zeker dat de godsdienst hier een rol speelt, al was het maar omdat ze hevige menselijke emoties en conflicten kan laten kataliseren. Dat het van de omstandigheden afhangt of de religieuze exploten dynamiek of dynamiet zijn, is een eerste les uit het 16de eeuwse verhaal.

Politieke constellaties, machtsverhoudingen bepalen voor een groot deel wat er met religie wel en niet gebeurt op het terrein van het menselijk samenleven.

De religieuze protagonisten lijken hier veel belangrijker dan ze in werkelijkheid zijn. Ze spelen veel meer een rol (van marionet tot pion) in de spelletjes die de machthebbers spelen, dan dat ze zelf aan de touwtjes trekken. Dat is de les die ik persoonlijk trek uit het hele gebeuren rond Luther. Hij had dat zelf al snel door, èn plooide zich na een eerste revolutionaire periode als snel naar wat er ‘politiek mogelijk was’. Hij werd zelf een machtspoliticus in disguise en vocht met machtsmiddelen voor de realisatie van dan toch minstens een deel van zijn visioen. De facto zijn theologen (of kerkelijke leiders) dan gewoon machtspolitici die hun beleid verdedigen met redeneringen die niet algemeen menselijk zijn, maar particulier religieus. Hun optreden noemen ze ‘verbindend’, maar werkt vaak scheidend, omdat ze een taal spreken die alleen hun eigen achterban verstaat. Religieuze identiteiten zijn per definitie gebaseerd op onderscheid (“Ik geloof dit, volg deze leer… netzoals mijn geloofsgenoten. De rest van de wereld ziet dat anders, zijn ‘de anderen’). Religie institutionaliseert een wij-zij denken. Gevolg: Men verstaat elkaars ‘discours’ niet en maatschappelijke tweedeling is het gevolg. Het risico op een al dan niet fysiek uitgevochten conflict is reëel. In potentie is het aanwezig in de samenleving. Alertheid is geboden!

Dat men zich in de 16de eeuw hiervan niet of minder bewust was, valt de toen-levenden moeilijk te verwijten. Zij kenden nog geen ‘mens-wetenschappen’ en moesten het doen op grond van intuïtie en ervaringskennis. Dat wij als 21ste eeuwers nog even naïef omgaan met religie, vind ik onvergeeflijk. Zie hiervoor mijn andere blog, die over godsdienstvrijheid gaat. Vrijheid van godsdienst is prima als een individueel menselijk recht, maar werkt onderdrukkend als een religieus instituut ermee gaat lopen (maatschappelijke ruimte opeist voor haar gedragscodes, zonder zich voor de inhoud daarvan te moeten verantwoorden).

In religies spreekt men wel van ‘Openbaring’, maar men zou wat er dan geopenbaard wordt op het terrein van het menselijk (samen-)leven soms beter een ‘Verduistering’ noemen. Dieperliggende processen worden erdoor toegedekt.

Iets soortgelijks valt te zeggen over de blinde vlek voor de socio-psychologische mechanismen die onder alle menselijk gedrag schuil gaan en dus ook godsdienstige gedragingen mede bepalen. In de 16de eeuw doorzagen enkel diegenen het die een zekere wijsheid hadden verworven. Men was niet dom, maar dat religie een terrein is waar menselijke ‘overdrachtsmechanismen’ bijna vrij spel hebben, zou men in de 21ste eeuw toch moeten weten. Binnen geloofsgemeenschappen hoort men dit niet graag. Dat begrijp ik. Dat men binnen de religieuze instituten en opleidingsinstellingen hier nog altijd halfhartig over spreekt, is iets dat mij zorgen baart. Waarom?  Omdat bijv. DAESH (maar ook andere sectarische stromingen in andere religies) hieraan een groot deel van het succes van hun recrutering dankt. Bekijk het psycho-sociale profiel van de Syrië-gangers en de aanslagplegers en u weet genoeg. Vergelijk dat met het profiel van mensen die vatbaar zijn voor goeroes en andere sekteleiders (vooral ‘bekeerlingen’), en u snapt mijn ongerustheid. Die profielen zijn namelijk quasi identiek. In de gevestigde religieuze instituten koestert men een soort van ‘heilige onwetendheid’ op dit terrein. Alles is goed als het zich maar voordoet als vroomheid. De wetenschappelijke attitude (de onderzoekende geest, die Luther deelde met de Humanisten) is het eerste slachtoffer. Dit maakt mensen weerloos, omdat kritisch denken essentieel is om ‘machtshebbers’ als zodanig te kunnen onderkennen, ontmaskeren. Het eerste slachtoffer is altijd ‘Darwins evolutieleer’. De aanvallen daarop mag u zien als kanaries in een koolmijn. De heiligverklaring van onwetendheid heeft echter ook nog een ander slachtoffer. Het ontneemt de ‘gelovigen’ de mogelijkheid om een gezonde gevoelshuishouding te ontwikkelen. In veel religieuze milieus worden emotionele zaken (de fysieke bron van gevoelens) niet ‘genomen voor wat ze zijn’ , maar meteen moreel beladen en via externe regels gestuurd. Hierdoor wordt de mogelijkheid om ermee om te gaan op een gezonde manier gehypothekeerd. Religieuze taal onthult niet, maar dekt toe. Men noemt het wel een ‘Openbaring’, maar in werkelijkheid is het vaak een ‘Verduistering’ van dieperliggende menselijke processen. Liever niet zou ik zeggen.

Dick Wursten


Enkele boeken over de Reformatie en Martin Luther:

Over de Reformatie: Diarmaid MacCulloch, The Reformation: A History (oorspronkelijke titel: Reformation: Europe’s House Divided (Penguin Books, 2003). Ook in het Nederlands vertaald.

Een leesbare biografie die een overzicht en samenvatting van de ‘state of the art/question’ geeft is Scott H. Hendrix, Martin Luther. Visionary Reformer (Yale University Press, 2015), niet vertaald.

Een poging tot psychologische peiling (met alle gevaren vandien) Lyndal Roper, Luther. De biografie (Amsterdam 2016)

Luther en de boekdrukkunst: Andrew Pettegree, Het merk Luther (Antwerpen, 2016)

Oudere studies – makkelijk antiquarisch verkrijgbaar en nog steeds goed leesbaar en in grote lijnen betrouwbaar zijn die van W.J. Kooiman, Luther. Zijn weg en werk en idem, Luther en de Bijbel

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *