‘Und seine Güte währet ewiglich’

Hoe vertaal je chesed we emet‘ in het Duits?  Niet met ‘barmhartigheid en waarheid’, Maar hoe dan wel. Luther vroeg het zich af toen hij de Psalmen ging vertalen èn deed schitterende ontdekkingen…

De Joodse wortels van ‘barmhartigheid’ – volgens de jonge Luther

In 1524 is prof. dr. Martin Luther bezig met de vertaling van het Oude Testament in het Duits. Dit was deel twee van het project waarmee hij in 1521, direct na zijn excommunicatie en verbanning, was begonnen. Deel één, de vertaling van het Nieuwe Testament, had hij nog datzelfde jaar voltooid. Twaalf weken had hij er bijna continu aan gewerkt op zijn onderduikadres, de Wartburg. Meteen daarna was hij begonnen aan de vertaling van het Oude Testament, vanuit het Hebreeuws. Dat was echter een ander paar mouwen. Bij woorden of zinswendingen die hij niet begreep, consulteerde hij zijn collega’s aan de universiteit (Philippus Schwarzert en Matthäus Goldhahn, beter bekend als Melanchthon en Aurogallus). Duitse uitdrukkingen die hij voor typisch Hebreeuwse zinswendingen had gevonden, testte hij uit op vrienden, collega’s en parochianen. Hij was niet snel tevreden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het project uiteindelijk twaalf jaar heeft geduurd en het resultaat in delen moest verschijnen. En: onderwijl had hij ook nog andere katten te geselen, als u begrijpt wat ik bedoel.

Binnen het Oude Testament (hoort u nog hoe beledigend deze titel is voor onze Joodse medemens?) had Luther een zwak voor het boek der Psalmen. Net als veel kerkvaders was hij van mening dat het Psalmboek een ‘bijbel in de bijbel’ was en als monnik kende hij dit gebedenboek natuurlijk by heart. Hij had het lief. Als kersverse theologieprofessor had hij dan ook meteen maar het hele academiejaar 1511-1512 aan dit bijbelboek gewijd. Regel voor regel had hij zich met zijn studenten ingelezen, ingegraven, ingeleefd in deze teksten. En taalgevoelig als hij was, had hij gaande de weg ontdekt dat de Hebreeuwse oertekst – die hij toen nog niet zelf beheerste, een lacune, die hij daarna dus snel probeerde op te vullen – soms heel iets anders zei dan zijn vertrouwde Latijnse Psalter. Een inzicht dat vandaag gemeengoed is, maar begin zestiende eeuw nog een echte ontdekking was, een openbaring, letterlijk. Toen de Psalmvertaling klaar was, liet Luther die ook als een apart boekje uitgeven, een goedkope en handzame uitgave, toegankelijk voor ieder christenmens: Der Psalter deutsch (1524). De uitgave werd binnen enkele jaren twaalf maal herdrukt en bepaalde ook grotendeels de Nederlandse vertaling in de Liesveltbijbel van 1526.[1]

In een voorwoord geeft Luther een inkijkje in het vertaalproces en laat hij de lezer delen in zijn ‘Entdeckersfreude’. Hij laat zien hoe verrassend en verrijkend het is om de Bijbel te lezen in de taal waarin die geschreven is. Je wordt meegenomen ‘het boek in’ en valt van de ene verbazing in de andere. Dat is het wonder van lezen tout court. Als je je verdiept in een boek kom je in een andere wereld terecht, net als Alice in Wonderland Through the looking-glass. Voorwaarde is dat je je laat meenemen door de tekst zelf, dat je niet te gauw denkt dat je ‘het wel weet’, dat je je laat fascineren door wat er verteld wordt, het vreemd-vertrouwd zijn van de hoofdfiguren, de wendingen van de plot. En als het een goed boek is, is de beloning groot. Horizonten worden verbreed, werelden gaan open. En bij een boek als de Bijbel kan dat een openbaring zijn. Je krijgt een nieuwe kijk op je eigen wereld. Vanuit de tekst valt er nieuw licht op wat zich in jouw leven afspeelt. Als je dat boek echt leest, aandachtig, ontvankelijk en je laat je meenemen, dan ben je op een bepaald moment niet meer bezig de bijbel uit te leggen, maar begint de Bijbel jou uit te leggen. Het wordt ‘Gods Woord’.

Luther illustreert dit aan de hand van enkele bijbelse kernwoorden, waaronder – heel nuttig voor dit themanummer – het woord ‘barmhartigheid’. Hij wil dat woord niet zomaar gebruiken, in de zin van ‘Oh ja, dat woord kennen we al, dat gaat over ‘goede werken doen, je ontfermen over de armen etc..’ . Neen, Luther begint met te stellen dat we niet weten wat er staat. Er staat namelijk niet ‘misericordia’ (in de tijd van Luther ging men er nog van uit dat de Bijbel eigenlijk het meest volmaakt was in het Latijn) en er staat ook niet ‘barmhartigheid’ of ‘mercy’ of… . Neen, er staan een aantal Hebreeuwse karakters die samen het woord ‘chesed’ vormen. En wat daarmee precies bedoeld wordt, dat weet hij eigenlijk niet goed, dat moet hij nog ontdekken. Dat moet al lezend duidelijk worden. De Bijbel mag, moet, het zelf zeggen. Hij wil niet invullen. De eerste zin van het voorwoord is in dit opzicht al veelzeggend: “de Hebreeuwse taal is zo rijk dat er geen enkele andere taal is die genoegzaam bij haar in de buurt kan komen…”[2] Waarna hij enkele van de uitdagingen beschrijft die elke vertaler herkent die wel eens een tekst uit een echt andere, bijv. Semitische taal heeft vertaald. Wat doe je met het feit dat de brontaal wel tien verschillend woorden voor ‘God’ heeft en jij maar één. Hoe geef je al die betekenisnuances weer van die verschillende woorden voor ‘prijzen, danken, eren’ etc. Maar denk nu niet dat Luther zich beperkt tot de lexicale moeilijkheden (woordenboek, grammatica), neen hij beseft dat een taal eigenlijk altijd ook een hele wereldbeleving in zich heeft. En die decoderen en omzetten in de eigen taal, daar gaat het om bij het vertalen van de Bijbel. Vertalen en vertolken is voor hem hetzelfde. Het één kan niet zonder het ander. Als je goed vertaalt, dan komt die wereldbeleving mee, dan gaat het ‘Woord spreken’.

Als voorbeeld neemt hij – zoals al aangegeven – een typisch bijbels woord, een kernwoord uit het psalmboek ook: ‘Misericordia’. Hij legt uit waarom hij het niet vertaald heeft met ‘Barmhartigheid’, zoals ongeveer ieder ander zou doen en hij ook zou hebben gedaan als er ‘misericordia’ in het origineel zou hebben gestaan, maar dat staat er dus niet. Er staat een Hebreeuws woord, dat qua betekenis niet automatisch samenvalt met wat wij beleven bij de standaardvertaling, ‘misericordia’ of barmhartigheid. We moeten proberen uit te vinden wat chesed eigenlijk is, wat dat woord wil zeggen. Luther gaat dus op zoek naar de betekenis van dat Hebreeuwse woord door te speuren naar zinsverbanden, letterlijk en geestelijk, waarin dit woord functioneert.

Om te beginnen wijst hij erop dat het zeer opvallend is, dat dit woord in het Oude Testament heel vaak samen voorkomt met een ander woord: emet, zozeer zelfs dat ze samen een soort twee-eenheid vormen: chesed we emet (in de Latijnse bijbels: misericordia et veritas, in vertaling: barmhartigheid en waarheid. Zie bijv. ps. 25,10; ‘De wegen van de Heer zijn chesed we emet… כָּל־אָרְחֹות יְהוָה חֶסֶד וֶאֱמֶת 

In het Grieks van de Septuaginta wordt dat: πᾶσαι αἱ ὁδοὶ κυρίου ἔλεος καὶ ἀλήθεια
In de Vulgata (Latijns) wordt dat dus: omnes semitae Domini misericordia et veritas 

Luther legt uit waarom hij beide woorden anders vertaalt dan gebruikelijk: Niet ‘barmhartigheid en waarheid’, maar ‘Güte und Treue’ (goedheid en trouw). Eigenlijk, zo biecht hij op, zou hij nog liever vertaald hebben: ‘liefde en trouw’ (dat was nl. in zijn ogen pas echt Duits), maar dat vond hij net iets te gewaagd, te vrij, dat durfde hij  niet.[3] Inhoudelijk is dit correct want chesed in het Hebreeuws wil eigenlijk gewoon zeggen dat je iemand vriendschap, liefde of weldadigheid betoont. Waarna Luther verwijst naar Jezus die zegt: Barmhartigheid wil ik, geen offers… Jezus heeft dus liever dat je iemand vriendelijk benadert of weldadig behandelt, dan dat je de liturgie correct uitvoert. Vervolgens licht hij de vertaling van emet met ‘trouw’ toe door uit te leggen dat emet in het Hebreeuws vooral betekent dat men zich op iemand kan verlaten, dat men iemand kan vertrouwen, omdat die persoon doet wat hij belooft.[4] Luther legt dan uit dat dit woord op zijn beurt weer nauw verwant is met het Hebreeuwse woord voor ‘geloven’. Geloven is volgens het bijbels ABC, dat Luther hier probeert te ontwikkelen, niet zozeer het aannemen van bepaalde standen van zaken, maar een vorm van ‘vertrouwen’, basic trust.

Een aspect dat hierbij zeer belangrijk is – en ik borduur nu voort op Luther – is dat we ook als we het Nieuwe Testament lezen, ons realiseren dat achter de Griekse woorden, een Hebreeuwse (Aramese) wereldbeleving schuilgaat. Jezus was een geboren Jood en leefde, dacht en sprak in dat idioom. De spraakverwarring en het misverstand dat ontstaat als je deze achtergrond achter het Nieuwtestamentisch Grieks niet verdisconteert, is exemplarisch door Johannes samengevat in het gesprek tussen de Jood Jezus en de Romein Pilatus. Als Pilatus vraagt waarom Jezus is aangeklaagd, antwoordt Jezus ‘dat hij naar de wereld gekomen is om van de waarheid te getuigen’. (Joh. 18,37-38). Pilatus denkt: daar heb je weer zo iemand die precies weet hoe het zit en hoort, die altijd ingezonden brieven stuurt en op social media zo nodig altijd z’n boodschap moet uitdragen’. Hij haalt z’n schouders op en zegt: ‘Ach, wat is waarheid?’ Als je echter deze uitspraak verstaat vanuit het bijbels ABC, dan horen we Jezus niet zeggen dat hij ‘gekomen is om met absoluutheidspretenties uitspraken te doen over hoe alles in elkaar zit’, maar ‘om in deze wereld te laten zien wat dat is: betrouwbaar zijn’. Hij, Jesjoea van Nazareth, heeft dat – volgens diezelfde Johannes – zelfs met inzet van zijn hele persoon gedaan: hij was ‘de waarheid’, dat is: de betrouwbare bij uitstek, de betrouwbaarheid zelve. Van hem kon je op aan. Als je hem ontmoette dan wist je zeker dat ‘de weg van de Heer chesed we emet’ was, al goedheid en trouw. Vraag maar aan de mensen die de evangeliën bevolken.

Deze toewending naar het bijbels ABC, heeft grote gevolgen voor de inhoud van ons geloof en voor de manier waarop wij in het leven staan. In de taal weerspiegelt zich een hele wereldbeleving, of anders gezegd: in de taal zit een ‘ethos’, een woord dat verwijst naar ‘de manier waarop wij de wereld bewonen’. Om dat ethos te ontdekken moet je wel eerst afstand nemen van je eigen taal (en het ethos dat daarin zit durven onder kritiek stellen). Het feit dat je de bijbelse woorden zo goed meent te kennen, kan een sta-in-de-weg zijn om ze echt te verstaan. ‘Barmhartigheid’, ach we weten wel ongeveer wat dat is. We kennen het woord maar al te goed. Het is een kernwoord van de christelijke moraal. En de paus heeft ons ook in een uitgebreid opstel (bul) laten weten hoe hij dat bedoelt. Hij verwijst naar diverse bijbelplaatsen, kerkvaders, noemt de ‘zeven werken der barmhartigheid’ (fysieke en spirituele) en combineert op fraaie wijze barmhartigheid met ‘op weg gaan’, pelgrimage. De poorten van barmhartigheid worden overal geopend. En wie erheen trekt, mag zeker zijn dat Hij Gods barmhartigheid ontvangt (De protestant in mij moet even slikken: Ik ben wat allergisch voor aflaten). “Laten wij onze ogen openen voor de ellende van de wereld, de wonden van zoveel broeders en zusters verstoken van waardigheid, en laten wij gehoor geven aan hun hulpgeroep”, schrijft de Paus. We schieten in actie: stapstenen, gebedskaarten, websites, themanummers, een logo etc.

Ik zet me dwars. Dat ‘ethos’ komt me al te bekend voor. We weten het zo goed. Zijn we niet te snel klaar met ons onderzoek van het bijbelse betekenisveld vanwaaruit ons woord ‘barmhartigheid’ is gegroeid? Hebben we daarin voldoende gesnoeid om de chesed te laten opbloeien?  Hebben we ons wel voldoende ingelezen in die wondere wereld van chesed we emet om ons het Bijbels ABC eigen te maken, om onze eigen wereldbeleving eens kritisch onder de loep te nemen, te deconstrueren desnoods? Ik vrees dat – als we hier te haastig te werk gaan – we onszelf beroven van een aantal heilzame ontdekkingen.

Is het bijvoorbeeld niet opvallend hoezeer er bij het gebruik van de term ‘barmhartigheid’ altijd een connotatie is van have and have-not. Er is iemand die iets heeft, genoeg, meer, veel; en er zijn er die minder hebben: En de aansporing aan de have’s is om nu te delen: barmhartig te zijn: coulant, genereus. En de ander, de have-not, mag ‘dankjewel’ zeggen. ‘Barmhartigheid’ wordt snel synoniem van ‘medelijden’. Die tweedeling is in de loop van vele eeuwen zo ingesleten in ons woord ‘barmhartigheid’, dat er in dat woord iets neerbuigends, vernederends zit. Zo sterk zelfs, dat degene die aan de andere kant staat, soms uitroept: laat maar, ik hoef uw medelijden niet! Het wordt nog pijnlijker als je je realiseert dat het woord ‘aalmoes’ een verbastering is van het Griekse woord voor ‘daad van barmhartigheid’ (‘eleèmosunè’). Het grondwoord ‘eleos’ kennen we nog. We gebruiken het elke zondag als we roepen: kyrie eleison. In eleos, zo hebt u al begrepen, hoor ik het Hebreeuwse woord: chesed, net als ik achter ‘waarheid’ in het Nieuwe Testament de betekenis van het Hebreeuwse woord emet vermoed: ‘trouw’.

Verbondenheid is het merg van deze beide termen: ‘Güte und Treue’ vertaalde Luther: Ten opzichte van elkaar goed-gezind-zijn en elkaar trouw blijven. Hoe die verbondenheid zich manifesteert, varieert per keer, per situatie, per mens. Hier is ook geen meerdere en mindere: hier is alles wederkerig. Natuurlijk is de samenleving niet egalitair, en natuurlijk heeft de een meer dan de ander. En dat zal altijd zo zijn. De bijbel is realistisch, maar dat is nooit een reden om de ander als ‘minder’ te benaderen, of scherper gezegd: dat is nooit een reden om te denken dat jij aan de goeie kant staat en de ander – jammer genoeg – niet. De bijbel denkt in verbondenheid, relaties. God en mens zijn het: op leven en dood met elkaar verbonden. De mensen onderling zijn het: ook op leven en dood. chesed duidt dan op de principieel open houding, op de verwachtingsvolle open blik waarmee je de ander aankijkt, die je ontmoet, eender wie. En haar metgezel emet (trouw) maakt duidelijk dat het niet van korte duur is, eventjes een opflakkering, een opwelling, maar een echt engagement. Betrouwbaar partnerschap, daar gaat het om in de wereld die de Bijbel voor ogen heeft, in het bijbelse ethos. Mensen hebben mensen nodig op wie ze aankunnen, en wie daarin geeft of neemt, is eigenlijk niet van belang, of preciezer: dat zijn de goede termen niet. Het gaat om de ‘geest van betrokkenheid’ op elkaar. Een tweedeling in have’s en have-not’s is zonde tegen de heilige Geest.

Terzijde: De Statenvertalers in de 17de eeuw vonden dit Hebreeuwse begrip zo bijzonder dat ze besloten voor chesed ook een ander woord te gebruiken dan barmhartigheid of erbarmen.[5] Ze kozen voor ‘goedertierenheid’, een Middelnederlands woord dat toen al ouderwets was, maar zo nog eeuwen heeft voortgeleefd. Goedertierenheid: daar waar het goede kan tieren, waar goedheid gedijt. Een attitude, een houding waar de betrokkenheid op de ander van afstraalt. Goedertierenheid: ‘vriendschap, liefde, en weldadigheid’ straalt er vanaf om nogmaals Luthers definitie van chesed te citeren. Nooit is de een enkel de rijke, nooit is de ander enkel de bedelaar.

Vanuit dit bijbels ABC valt er een behoorlijk kritisch licht op onze geloofstaal en het daarbij horende ethos van barmhartigheid. Voorzover de oproep tot barmhartigheid uit blijft gaan van have’s en have-not’s, blijft het onder de bijbelse maat. Het leven is zoveel rijker dan wij waarnemen. Mensen zijn zoveel rijker en de verhoudingen tussen mensen vele malen complexer. Er is nood aan veel meer wederkerigheid ook, juist, als we ‘caritatief’ bezig zijn . Have-not’s zijn ook have’s en omgekeerd. Zing het Magnificat maar eens aandachtig mee met Maria. Er zijn geen ‘meerderen en minderen’ onder de mensen, hoezeer ze ook verschillen. Er zijn enkel mensen, en dat niet in algemene zin, maar concreet. De mensheid bestaat niet. Je kunt ook niet alle mensen liefhebben. Er zijn enkel concrete mensen, mensen die jij ontmoet, die op jouw weg komen, die jouw pad kruisen en die jou aankijken. De oproep om ‘barmhartig te zijn’ is – vanuit het bijbels ABC verstaan – vooral een oproep om aandachtig en zorgvuldig te zijn als je blik die van een ander mens kruist. Als die het ogenschijnlijk minder heeft getroffen dan jij, moet je niet meteen denken ‘Och arme, die moet ik nu eens gaan helpen’ en dan vervolgens boos worden, als de persoon niet geholpen wil worden, of niet op de manier die jij wil. Neen. Het moet rustiger, tastender, opener: Je ziet, dat wil ook zeggen: je wordt gezien. Je kijkt elkaar aan. Je bent je bewust van het kader waarin je elkaar tegenkomt. Je weet hoezeer dat de menselijke ontmoeting al bepaalt, hypothekeert ook. Maar je staat open: chesed duidt zo bezien vooral op een attitude, een manier van in het leven staan, een ethos. Welk concreet gedrag er volgt, kan het niet vooraf gedefinieerd worden, hang van de situatie af, van de dynamiek van de ontmoeting. De vrouw die op overspel was betrapt en volgens het ‘wettelijk kader’ moest worden gestenigd, mag heengaan in vrede als Jezus haar heeft aangezien. ‘Zondig niet meer’, zegt hij er wel bij. Niets wordt goedgepraat, maar de mens mag verder leven. De rijke jongeman wordt ledig heengezonden nadat hij Jezus ook in de ogen heeft gekeken. Streng is hier de chesed van Jezus, maar niet minder een weldaad voor de gesprekspartner dan in het eerste geval.

Het Bijbels ABC trekt met een rode pen strepen door ons voor-gedefinieerde handelingskader en plaatst ons in de vrijheid van de ontmoeting, elke keer opnieuw, met het appèl: wees in die ontmoeting ‘goedertieren’ en laat dat geen sentimentele opwelling zijn, maar wees in uw goedheid een betrouwbare partner voor de mens die je ontmoet. Wat je ook doet, hoe de ontmoeting zich ook ontvouwt: chesed we emet vraagt God van ons. Dat is de ‘leefwereld’ waarin je terechtkomt als je je in de bijbel verdiept, dat is het ethos dat je wordt aanbevolen als je die echt gaat lezen. Met wie je dat leven deelt, heb je niet in eigen hand, ook dat overkomt je. Je bent betrokken op elkaar, gewoon omdat je als mens aan elkaar gegeven bent. Het klinkt wat abstract misschien, maar stel u de persoon van Jezus van Nazareth voor in zijn ontmoetingen en het is wel duidelijk wat hier bedoeld wordt.

Het aanleren van dit bijbels ABC lijkt me van essentieel belang voor de huidige samenleving. Als die het over ‘barmhartigheid’ heeft, klinkt ze vaak hysterisch, zowel in de algemene eis tot solidariteit als in de totale afwijzing ervan, m.i. elkaars keerzijde. De barmhartige Samaritaan moest ook niet alle slachtoffers redden, volgens Jezus. Hij hoefde enkel een naaste zijn voor die mens die op z’n weg kwam, op die dag, concreet en echt. Morgen liggen de dingen vast weer anders, maar ook dan zal het aankomen op chesed. Die is eeuwig (psalm 136).

Dick Wursten


NOTEN
[1] Martin Luther, Das Psalter deutsch (Wittenberg, 1524). Voor de Liesveltbijbel, zie P. Gillaert e.a. (red), De Bijbel in de Lage Landen. Elf eeuwen van vertalen (Jongbloed, Heerenveen, 2015).
[2] „Es ist die hebräische Sprache so reich, daß keine Sprache sie kann genugsam erlangen.“
[3] Eigenlijk vertaalt Luther volgens de principes van de eerste oecumenische bijbelvertaling in ons taalgebied, de NBV (2004): brontekst getrouw, doeltaal gericht. Het is dan ook geen toeval denk ik dat Luthers vertaalvoorstel hier letterlijk terug te vinden is: ‘liefde en trouw is de weg van de Heer’ (Ps. 25,10).
[4] „Im Psalter und sonst hin und wieder begegnen oft diese zwei Worte bei einander: Barmherzigkeit und Wahrheit, welche von etlichen sind wild und wüst gezogen. Die habe ich verdeutscht also: Güte und Treue; und ist eigentlich, was wir auf frei deutsch sagen: Liebe und Treue, wenn wir pflegen zu sagen: Er hat mir Liebe und Treue bewiesen. Aber ich hab’s nicht dürfen wagen so frei zu verdeutschen. Denn Chäsed, das sie Barmherzigkeit und ich Güte habe verdeutscht, heißt eigentlich das, wenn man jemand Freundschaft, Liebe oder Wohltat erzeigt, wie es Christus Matth. 12 (7) aus Hosea (6, 6) selbst deutet und spricht: »Ich habe Lust an der Barmherzigkeit und nicht am Opfer«; das ist, ich will, daß man Freundschaft, Liebe und Wohltat beweise, lieber als opfern. So heißt Wahrheit Treue, daß man sich auf einen verlassen darf und Zuflucht zu ihm habe, und derselbe halte, was er geredet und wes man sich zu ihm versiehet.“
[5] Het Hebreeuws kent ook nog de stam ‘racham’. Dit woord verwijst naar de concrete fysieke emotie waardoor de ‘chesed’ als attitude wordt geactiveerd. In onze vertalingen lezen we dan ‘erbarmen’ of in het Nieuwe Testament: ‘met innerlijke ontferming bewogen worden’. Het woord verwijst in het Hebreeuws en Grieks naar de ingewanden, in het Hebreeuws zelfs naar de baarmoeder. Vgl: als wij ‘in het hart geraakt’ worden, dan voel je dat in je buik.