Luther’s brief aan Ludwig Senfl (1530)

Temidden van politieke chaos, en oorlogsdreiging, schrijft Luther aan Ludwig Senfl een brief. Hij zou graag een polyfoon motet van hem ontvangen, over een psalmtekst. Zingen is het enige dat nog vrede geeft.

De rijksdag van Augsburg

politieke en kerkelijke context
1530: Kerk en (Westerse) wereld zijn in crisis. Veel Duitse vorstendommen en steden liggen overhoop met hun leenheer, keizer Karel V. En dat heeft alles te maken met de manier waarop hij de kerkhervorming, die op steeds meer plaatsen in zijn rijk werd ingevoerd, aanpakt. D.w.z. De toegevingen die hij in 1526 onder druk van de Duitse vorsten had gedaan, zijn door hem teruggedraaid, zonder overleg, per decreet. Alles moet weer conform Rome. Punt aan de lijn. Een aantal Duitse vorsten accepteert dit niet, en dient een bezwaarschrift in (een gravamen, een protestatio, vandaar de naam ‘Protestanten). Onderwijl rukken de Turkse legers (Ottomaanse Rijk) steeds verder op richting Wenen. Kerk en wereld zijn in crisis.
Voor de Rijksdag van Augsburg (= een langdurige politieke conferentie) zetelt keizer Karel V vanaf 15 juni 1530 in de bisschopszaal van Augsburg. Hij ontvangt delegaties uit zijn landsgebieden, onderhandelt (bilateraal en in toto), o.a. om een legermacht op poten te zetten die de Ottomaanse dreiging aankan. Dat kost geld, véél geld, en vraagt engagement. Veel Duitse vorsten hebben daar geen zin in, en koppelen het religieuze dossier aan het politiek/militaire. Luther’s collega Ph. Melanchthon heeft in opdracht van de keurvorst van Sachsen een Apologie geredigeerd (voorbereid in diverse overlegrondes met vertegenwoordigers van andere ‘protesterende vorsten’ en Luther), waarin hij de onafhankelijke koers van de Duitse vorsten in kerkelijke aangelegenheden verdedigt. Deze verdedigingsrede heeft hij de vorm gegeven van een ‘geloofsbelijdenis’, een Confessio. Die wordt namens de protesterende vorsten aan de keizer aangeboden op 25 juni.

Aanbieding van de ‘Apologie’ (Confessie) aan Karel V, op de Rijksdag van Augsburg.

De keizer neemt het document in ontvangst. Dat was al iets trouwens (elke geste heeft betekenis), maar talmt met zijn antwoord. Pas na 6 weken en sterk aandringen, komt er een reactie. Njet. Alle vorsten in zijn rijk moeten plooien naar zijn wil, en buigen voor de paus. Einde ‘kerkhervorming’, back to zero. Een Antwerps scenario (uitroeiing van ketterij door de politieke macht op basis van het edict van Worms (1521)) dreigt. Diplomaten van beide facties proberen nog de brokken te lijmen. Koortsachtig overleg, toegevingen, interne verdeeldheid, openlijke ruzies, intriges, slaande deuren. Begin oktober is het geduld van een aantal vorsten op. Ze verlaten de Rijksdag. In de wandelgangen wordt gesproken over de oprichting van een politieke (en militaire!) alliantie, tegen de keizer (die er in 1531 ook komt).
Luther zelf kon er niet bij zijn, hij was immers sinds 1521 vogelvrij in ’s keizers rijk. Vanuit de veste de Coburg (zo dichtbij als kon, onder constante bewaking, 200 km. afstand) had hij de gebeurtenissen op de voet gevolgd (schriftelijk, d.w.z. per koeriersdienst werd hij op de hoogte gehouden – de post was sneller dan vandaag). Briefschrijvend, biddend, vloekend, nagelbijtend. Onderwijl – zoals wel vaker bij Luther – was hij hyperproductief: Z’n bijbelvertaling vorderde gestaag, hij spubliceerde een prachtig boekje over Psalm 118, en een pamflet over het onderwijs. Hier kunt u meer over die periode lezen.

de vestr coburg
de veste Coburg

Correspondentie met Ludwig Senfl

Eén van de dingen die hem rust gaf, was… muziek.
Vanuit de Coburg heeft hij ook met Ludwig Senfl (hofcomponist te München – NB: Bayern zat in het kamp van de keizer en de paus) gecorrespondeerd. De enige brief uit die briefwisseling die is overgeleverd, is gedateerd op 4 oktober 1530, d.w.z. aan de vooravond van het vertrek van de Wittenbergse delegatie. Toen was al duidelijk: er zou geen verzoening meer komen. De kans op een implosie van het ‘Romeinse Rijk van de Duitse Natie’ was groot. Een burgeroorlog met godsdienstige lading was niet meer uitgesloten, om van de oprukkende Ottomanen nog maar te zwijgen (divide et impera, moeten die hebben gedacht).
Luther vraagt Senfl in die brief om een polyfone zetting van de antifoon bij het avondgebed naar Psalm 4 (vers 9): In pace in idipsum dormiam et requiescam. Dat zong hij als monnik elke dag (voor het slapen gaan), en dat doet hij nog steeds. De strekking: Als de nacht valt, vertrouw ik me toe aan God, dan zal ik in vrede, volkomen gerust, 1) inslapen en rust vinden.
Eigenlijk is dat gebed, zo schrijft hij aan Senfl, nog het enige dat hem rust geeft. Hij vindt de ‘melodie’ van de antifoon de mooiste die hij kent (“In pace in idipsum is super mooi; Ik zou die niet willen ruilen tegen alle liederen van deze wereld” –“Antiphona illa In pace in idipsum est pulcherrima; non eam omnibus huius mundi cantilenis commutarem.”). De tekstuele rariteit ‘in idipsum’ krijgt door de melodie een sterk accent, een mystieke toon. Hij schrijft aan Senfl, dat hij deze melodie steeds ‘zachtjes in zichzelf aan het zingen is’ (of neuriën?): cantillare. Om die vrede al zingend nog beter ’te innen’, zou hij het graag eens polyfoon getoonzet willen horen/zingen, want dan werkt muziek nog beter. Maar hij heeft geen toonzetting ter beschikking. Of Senfl misschien nog iets heeft liggen….

De antifoon/respons voor het avondgebed: “In vrede, ja daarin, zal ik inslapen en rusten.” Het vers is: “Als mijn ogen slaperig worden en mijn oogleden beginnen te sluimeren, zal ik inslapen.” (Psalm 4,9 / Psalm 131,4). Psalm 131 wordt hier een beetje eigenzinnig ingezet, maar dit terzijde.


De brief is bezorgd door Hiëronymus Baumgärtner, lid van de stadsraad van Nürnberg, een vurig pleitbezorger van Luther, en als onderhandelaar ook op de Rijksdag aanwezig. Trouwens: Senfl zelf moet daar ook nog geweest zijn. Zijn motet ‘Ecce quam bonum’ is er uitgevoerd bij de glorieuze intrede van de keizer op 15 juni. Heel passend overigens: ‘Zie toch hoe goed en lieflijk is het als broeders van hetzelfde huis eendrachtig samen wonen’ – Ps. 133).2

Twee motetten

Ludwig Senfl, 1483-1543?

Luthers verzoek is bij Senfl niet in dovemansoren gevallen. Hij heeft gekregen wat hij heeft gevraagd (dat blijkt o.a. uit de brief die in de vorige voetnoot is geciteerd) De toonzetting van In pace in idipsum was lang verloren gewaand, maar is rond de eeuwwisseling als ‘anoniem’ werk door Ole Konstedt teruggevonden in een bibliotheek in Zwickau. Hij heeft die partituur op grond van stilistische en materieel onderzoek met “hoge waarschijnlijkheid” aan Senfl toegewezen en in 2001 gepubliceerd. De partituur met wat extra info kunt u hier vinden). Ook interessant is dat op 1 januari 1531 Luther aan dezelfde Baumgärtner een brief schrijft, waarin hij vraagt om Senfl een doos (Latijn: theca) met enkele van zijn geschriften (cum aliquot libellis) te laten bezorgen als teken van zijn dankbaarheid.

In pace (Senfl)

Hier hoort u een uitvoering door Franz Vitzthum (2017). Hij zingt enkel de hoogste stem. De overige stemmen zijn aan de luitspeler toegewezen (Julian Behr). Zo zou Luther het ook hebben kunnen zingen. Hij zong meestal tenor, en speelde uitstekend luit.

UItvoering van Senfl’s antifoon (4vv) In pace inidipsum door de contra-tenor Franz Vitzthum. Hij zingt de ‘cantus’ (hoogste stem) terwijl de luit de overige stemmen van het motet speelt, iets wat Luther ook gedaan zou kunnen hebben (‘intavoleren’). For the score click here Hieronder de volledige versie (met vers, glorie en respons)
UItvoering van Senfl’s antifoon (4vv) In pace inidipsum door de contra-tenor Franz Vitzthum (de complete track, inclusief vers en respons).

Even terug nog naar de brief van Luther aan Senfl. Hij zegt niet alleen dat hij die Gregoriaanse melodie heel mooi vindt (subjectief), neen in het vervolg brief weerklinkt ook Luther’s hoge theologische waardering voor de muziek tout court. de ‘Musica’ is het voornaamste vak van het quadrivium (= de vier hoogste artes, kundigheden, wetenschappen van het ‘getal’: rekenkunde (het getal op zich, abstract), meetkunde (het getal in de ruimte), muziek (het getal in de tijd), en astronomie (het getal in ruimte en tijd). Getal dat gaat hier m.n. over de onderlinge verhoudingen). Vrouwe Musica was immers door God zelf uitverkoren als verkondigingsmiddel bij uitstek. Als muziek goed is gemaakt en ‘deftig’ wordt uitgevoerd, dan wordt de heavenly harmony voelbaar. Luther denkt hierbij vooral aan liturgische muziek (Psalm gerelateerd), maar in principe is het uitbreidbaar op ‘alle goede muziek’. Hier betoont hij zich een erfgenaam en leerling van Augustinus en Boëthius. Muziek is hoofdvak, geen bijzaak. In zijn opzet voor het nieuwe schoolcurriculum – samen met Melanchthon was hij die volop aan het uitrollen – blijkt dit ook. Ieder kind (m/v) moet leren rekenen, lezen, en zingen. Bach heeft er nog de vruchten van geplukt op de Thomassschool. Het is trouwens deze humanistische (Renaissancistische) visie op het leven, die Luther en Senfl verbond, – ook over de grenzen van de zich snel verhardende (elkaar wederzijds uitsluitende) confessies heen.

Non moriar, sed vivam

Luther heeft niet alleen gekregen wat hij heeft gevraagd. Naast de meerstemmige zetting van de antifoon stuurde Senfl namelijk nog een Psalmmotet mee, namelijk over Luthers lijfspreuk: non moriar sed vivam… : ‘Ik zal niet sterven maar leven (en de werken des Heren verkondigen)’ (Psalm 118, 17). Luther zal beide composities enorm hebben geapprecieerd. Helemaal zijn stijl, polyfoon. Hoe fraai wandelt de hem zo vertrouwde gregoriaanse psalmmelodie doorheen de stemmen. Hier is het in de partituur aangeduid. Hoor maar, kijk maar :

En zo vraag ik me af: Had Senfl Luthers heel persoonlijke commentaar op Psalm 118, Das schöne confitemini (Wittenberg, 1530) gelezen en wilde hij Luther bemoedigen? Volgens de overlevering (NB: postuum! Dus pas op!) had Luther deze tekst op de muur van zijn werkkamer in de Coburg geschilderd. Si non e vero… Legendes helpen een leven te lezen. Deze Psalmtekst vat bijv. wel degelijk kernachtig samen waar het Luther om te doen was (wat hij zelf had ervaren, en dus zo graag wilde doorgegeven): het geloof maakt niet somber, maar geeft de mens juist een nieuwe wil, nieuwe moed om te leven. Maar wil je dat ervaren, dan moet je wel eerst durven toegeven dat dat niet zo simpel is om dat góed te doen, léven. Een mens die denkt van wel, en meent dat hij altijd aan de goede kant staat, (‘werkgerechtigheid’ noemt Luther dat), die loopt gegarandeerd vast. Elke deugd heeft immers een keerzijde, en voor je het weet vliegen bij de betweters de zwarte-pieten in het rond, en is de blame-game begonnen. Dat wordt niets met het leven: moriar, non vivam… [ik zal sterven, niet léven]. Zo had Luther het zelf aangevoeld toen hij als bloedserieuze monnik ijverig bezig was ‘goed te doen en goed te zijn’, tot hij ontdekte dat het andersom moest. Een mens moet niet bezig zijn met de moraal, maar gewoon ècht, voluit leven, zoals God het je geeft, op de plaats waar Hij je stelt, met de mensen die je daar tegenkomt. In volle persoonlijke verantwoordelijk, maar ook zonder angst, voor welk oordeel dan ook. En zonder pretentie, volkomen eerlijk – ook èn met name ten opzichte van zichzelf. Een Umwertung aller Werte was dit waar ze in Rome niet mee konden lachen. Het hele kerksysteem was immers gebaseerd op de angst van de mens om ‘het fout te doen’ en daarvoor gestraft te worden (door God gecanceled). Luther verkondigde van de kansel: hou daar toch eens mee op! Natuurlijk zal je het fout doen. Allemaal zijn we zondaars, er is geen uitzondering. Daar moeten we niet zo moeilijk over doen. Geef dat gewoon toe, maar blijf daarbij dan ook niet hangen. Durf geloven (om Christus’ wil), dat God je dáárom niet zal verdoemen. En durf te leven, want zo heeft God het gewild. Dan ontdek je hoe rijk het leven is, ook met z’n donkere zijden, ook in moeilijke tijden. Het is een godsgeschenk (‘uit genade’) dat je dankbaar mag aanvaarden en met vertrouwen (‘geloof’ in de Hebreeuwse articualtie, ‘emoenah’, Zuversicht) mag uitpakken. Zo levend ga je niet ten onder: non moriar, maar zul je léven, sed vivam… eerst: nunc, en dan ook semper als u begrijpt wat ik bedoel.

Vooravond Allerheiligen 2025, Dick Wursten

⁂⁂⁂

De bron, de brief van Luther aan Senfl

De brief van Luther aan Senfl in latijn, Nederlands, Engels en Duits. De tekst is gepubliceerd in de Weimarer Aufgabe (WA), Briefe, Bd. 5. De stijl van de brief (in het Latijn dan toch) laat zien, hoezeer Luther ook een humanist was. Hij schrijft Ciceroniaans Latijn. Senfl zal dat zeker geapprecieerd hebben. Naast kerkmuziek is hij ook gekend voor zijn toonzettingen van Horatiaanse Oden.

Latijn (originele tekst)

Weimarer Aufgabe (WA), Briefe, Bd. 5

Gratiam et pacem in Christo.
Quamvis nomen meum sit invisum, adeo ut vereri cogar, ne satis tuto recipiantur a te et legantur, optime Ludovice, quas mitto literas: vicit tamen hanc formidinem amor musicae, qua te video ornatum et donatum a Deo meo. Qui amor spem quoque facit, fore ut nihil periculi sint tibi allaturae literae meae: quis enim vel in Turcia 3 vituperet, si amet artem et laudet artificem ? Ego sane ipsos tuos Duces Bavariae, ut maxime mihi parum propitii sint, vehementer tamen laudo et colo prae caeteris, quod musicam ita fovent et honorant. Neque dubium est, multa semina bonarum virtutum in his animis esse, qui musica afficiuntur: qui vero non afficiuntur, truncis et lapidibus arbitror simillimos esse. Scimus enim musicen daemonibus etiam imvisam et intolerabilem esse.
Et plane judico, nec pudet asserere, post theologiam esse nullam artem, quae musicae possit aequari, cum ipsa sola post theologiam id praestet, quod alioqui sola theologia praestat, scilicet quietem et animum laetum, manifesto argumento, quod Diabolus, curarum tristium et turbarum inquietarum autor, ad vocem musicae paene similiter fugiat, sicut fugit ad verbum theologiae. Hinc factum est, ut prophetae nulla sic arte sint usi ut musica, dum suam theologiam non in geometriam, non in arithmeticam, non im astronomiam, sed in musicam digesserunt, ut theologiam et musicam haberent conjunctissimas, veritatem psalmis et canticis dicentes.
Sed quid ego musicen nunc laudo, in tam angusta chartula tantam rem pingere, vel potius foedare conatus? Sed abundat et ebullit sic affectus meus in illam, quae me saepius refrigeravit et magnis molestiis liberavit.
Ad te redeo et oro, si quid habes exemplar istius cantici: In pace in id ipsum, mihi transcribi et mitti cures. Tenor enim iste a juventute me delectavit, et nunc multo magis, postquam et verba intelligo. Non enim vidi eam antiphonam vocibus pluribus compositam. Nolo autem te gravare componendi labore, sed praesumo te habere aliunde compositam.
Spero sane, finem vitae meae instare, et mundus me odit, nec ferre potest: ego rursus mundum fastidio et detestor: tollat itaque animam meam pastor optimus et fidelis. Idcirco hanc antiphonam jam coepi cantillare, et compositam cupio audire. Quod si non habes, aut non nosti, mitto hic suis notis pictam, quam vel post mortem meam, si voles, componere potes. Dominus Jesus sit tecum in aeternum, Amen.
Parce temeritati et verbositati meae. Saluta mihi totum chorum musicae tuae reverenter.
Ex Coburgo, 4. Octobris, MDXXX.

Nederlandse vertaling

Genade en vrede in Christus. Hoewel mijn naam zozeer gehaat is, dat ik moet vrezen, beste Ludwig, dat de brief die ik je stuur door jou niet in alle veiligheid kan worden ontvangen en gelezen, heeft mijn liefde tot de muziek – waarmee jij volgens mij gesierd en begiftigd bent van godswege – toch die vrees overwonnen. Diezelfde liefde doet mij ook hopen, dat deze brief je toch op geen enkel wijze in gevaar zal brengen. Immers: Zelfs in Turkije4 zou niemand op de gedachte komen iemand te berispen omdat hij een kunst liefheeft en de kunstenaar prijst! Ja, zelfs jouw Beierse vorsten, die mij bepaald niet welgezind zijn5, prijs en eer ik boven alle anderen, omdat zij de muziek zo koesteren en hoogachten. En het lijdt geen twijfel, dat er talrijke zaadjes van goede krachten sluimeren in de zielen van hen die door muziek worden geraakt; wie daarentegen niet door haar bewogen wordt, acht ik gelijk te zijn aan stokken en blokken. Wij weten immers dat ook de boze geesten muziek verafschuwen en haar niet kunnen verdragen.6
Ik durf dan ook ronduit te zeggen – en ik schaam mij er niet voor het te beweren – dat er, na de theologie7, geen enkele kunst of wetenschap8 bestaat die de muziek kan evenaren. Want alleen zij vermag, na de theologie, datgene te doen wat anders enkel de theologie kan bewerkstelligen: de geest tot rust brengen en het hart verheugen. Een duidelijk bewijs daarvan is dat de duivel – de aanstichter van droeve zorgen en rusteloze onlust – als er muziek klinkt bijna netzo snel wegvlucht als bij het horen van het Woord der theologie. Daarom is het ook, dat de profeten zich van geen enkele kunst/wetenschap zozeer hebben bediend als van de muziek.9 Zij hebben hun theologie niet in de meetkunde, niet in de rekenkunde, niet in de sterrenkunde ondergebracht, maar in de muziek – opdat theologie en muziek het innigst verbonden zouden zijn, en zij de waarheid zouden verkondigen middels psalmen en gezangen (canticum).
Maar wat zit ik hier nu de muziek te prijzen! Door op zo’n klein blad papier een zo groot onderwerp af te schilderen, kan ik niet anders dan haar ontsieren! Maar mijn liefde tot de muziek, die mij zo menigmaal heeft verkwikt en uit zware noden verlost, borrelt in mij op, stroomt over.
Zo kom ik weer bij jou terecht, en verzoek je: mocht je een kopie van dat gezang (canticum) In pace in id ipsum hebben, laat die dan voor mij overschrijven en aan mij bezorgen. Want die tenor (= gregoriaanse melodie) heeft mij reeds van jongs af aan verheugd – en nu des te meer, nu ik ook de woorden begrijp. Want ik heb die antifoon (antiphonum) nooit in meerstemmige zetting gezien. Ik wil je niet lastigvallen met componeerwerk, maar ik veronderstel dat je haar vast al wel in een of andere toonzetting bij de hand hebt.
Verder, ik hoop echt dat het einde van mijn leven nabij is. De wereld haat mij en kan mij niet verdragen; en ik, op mijn beurt, ben de wereld zat en verafschuw haar.10 Moge daarom de beste en trouwe Herder mijn ziel tot zich nemen. Daarom ben ik ook al begonnen deze antifoon zachtjes voor mij uit te zingen11, en verlang ernaar haar in een toonzetting te horen. Mocht je de tekst niet hebben of niet kennen, dan zend ik je hierbij de tekst met de noten erbij, zodat je – als je dat zou willen, na mijn dood – haar op muziek kunt zetten.
De Heer Jezus zij met je in eeuwigheid. Amen.
Vergeef mijn vrijpostigheid en breedsprakigheid en breng mijn eerbiedige groeten over aan alle musici van jouw hofkapel.

Vanuit Coburg, 4 oktober 1530.


Deutsche Übersetzung

Gnade und Frieden in Christo.
Obwohl mein Name so verhasst ist, dass ich fürchten muss, dass Du diesen Brief nicht ganz sicher empfangen und lesen kannst, bester Ludwig, so hat doch die Liebe zur Musik, mit der ich Dich geziert und begabt sehe von meinem Gott, diese Furcht besiegt. Diese Liebe hat mir auch Hoffnung gemacht, dass Dir mein Brief keine Gefahr bringen wird. Denn wer soltte selbst unter den Türken jemanden tadeln, wenn er die Kunst liebt und den Künstler lobt? Ich aber lobe sogar Deine Herzöge von Bayern sehr, so wenig sie mir auch geneigt sind, und acht sie vor anderen, weil sie die Musik so pflegen und ehren. Und so ist es kein Zweifel: Viele Samen guter Eigenschaften stecken in den Gemütern, die von der Musik ergriffen werden; die aber nicht von ihr ergriffen werden, sind, denke ich, Stümpfen und Steinen gleich. Denn wir wissen, dass die Musik auch den Dämonen verhasst und unerträglich ist.
Und ich urteile rundheraus und scheue mich nicht zu behaupten, daß es nach der Theologie keine Kunst gibt, die der Musik gleichgestellt werden könnte. Sie allein bringt nach der Theologie das zuwege, nämlich ein ruhiges und fröhliches Herz. Dafür ist ein klarer Beweis, daß der Teufel, der Urheber trauriger Sorgen und beängstigender Unruhen, beim Klang der Musik fast genauso wie beim Wort der Theologie flieht. Daher kam es, daß die Propheten sich keiner Kunst so bedient haben wie der Musik. Sie haben eben ihre Theologie nicht in die Geometrie, nicht in die Arithmetik, nicht in die Astronomie gefaßt, sondern in die Musik, so daß sie die Theologie und die Musik eng miteinander verbanden und die Wahrheit in Psalmen und Liedern verkündigten
Aber was lobe ich jetzt die Musik und versuche, eine so große Sache auf einem so kleinen Stück Papier abzumalen oder vielmehr zu veranstalten? Doch meine Liebe zur Musik, die mich öfters erquickt und von großer Seelenpein befreit hat, ist über die Maßen groß und sprudelt so heraus.
Ich komme zu Dir zurück und bitte: wenn Du ein Exemplar dieses Gesanges hast In pace in idipsum,  laß es mir bitte abschreiben und senden. Denn diese Tenor  hat mich von Jugend auf erfeut und jetzt noch viel mehr, nachdem ich auch die Worte verstehe. Denn ich habe diese Antiphon nie mehrstimmig gesetzt gesehen. Ich will Dir aber nicht mit der Arbeit zur Last fallen, sie zu komponieren, sondern vermute, daß Du sie anderswoher (bereits) komponiert (vorzuliegen) hast.
Ich hoffe in der Tat, daß mein Lebensende nahe ist. Die Welt haßt mich und kann mich nicht leiden; ich habe umgekehrt Ekel vor der Welt und verabscheue sie. Daher möge der beste und getreue Hirte meine Seele zu sich nehmen.  Deshalb habe ich bereits angefangen, diese Antiphon zu singen und möchte sie gern komponiert  hören. Wenn Du sie nicht hast oder nicht kennst, so schicke ich sie hier mit ihren Noten (für den Tenor) geschrieben, die Du, wenn Du willst, und sei es nach meinem Tode, komponieren kannst. Der Herr Jesus sei mit Dir in Ewigkeit, Amen.
Verzeihe meine Kühnheit (Vermessenheit) und meine Weitschweifigkeit. Grüße mir den ganzen Chorus Deiner Musik ehrerbietig.
Aus Coburg, am 4. Oktober 1530.


English translation

slightly adapted from the translation by Walter E. Buszin, 1946

Grace and peace in Christ! Although my name is so thoroughly hated and despised, dear Ludwig, that I must fear you will receive and read my letter hardly with safety, my love for music, with which I perceive God has adorned and talented you, has conquered all my fears. My love for music leads me also to hope that my letter will not endanger you in any way, for who, even in Turkey, would find fault with anyone who loves music and praises the artist? I, at least, love your Bavarian dukes, even though they certainly dislike me. I honor them above all others because they cultivate and honor music. There are, without doubt, in the human heart many seed-grains of precious virtue which are stirred up by music. All those with whom this is not the case I regard as stupid blockheads and senseless stones. For we know that to the devils music is something altogether hateful and unbearable.
I am not ashamed to confess publicly that next to theology there is no art (science) which is the equal of music, for she alone, after theology, can do what otherwise only theology can accomplish, namely, quiet and cheer up the soul of man, which is clear evidence that the devil, the originator of depressing worries and troubled thoughts, flees from the voice of music just as he flees from the words of theology. For this very reason the prophets cultivated no art so much as music in that they attached their theology not to geometry, nor to arithmetic, nor to astronomy, but to music, speaking the truth through psalms and hymns.
But how poorly am I now praising music, attempting, as I do, to paint, yet perhaps only disfiguring, on so small a leaf as this a matter so great? Still, my heart overflows with fondness for music, which has refreshed me so often and freed me from great burdens.
I return to you with the request that, should you possess a copy of the Antiphone ‘In Pace in idipsum’ (I Lie and Sleep Enwrapped by Peace, Ps. 4,9), you have it copied out and sent to me. For this Antiphone has refreshed me since the days of my youth and does so now more than ever before, since now I understand the words also. I have not as yet seen a polyphonic setting of this song. However, I do not desire to burden you with the task of preparing such a setting, but take for granted that you have already composed one for some occasion. I hope that the end of my life is near, for the world hates me and does not care to tolerate me any longer; on the other hand, I have had my fill of this world and despise it. Therefore, may my good and faithful Shepherd take my soul out of this world. For this very reason I am singing this Antiphone oftener and should like to hear a many-voiced setting of it. Should you not possess it, or know it, I send you the notes as well, and if it be your desire, you may then prepare a setting after I have died. The Lord Jesus be with you into eternity. Amen.
Pardon my boldness and verbosity. Extend to your entire chorus my respectful greeting.
From Coburg, October, the 4th

What happened next?

Grantley McDonal,d writing about Senfl and the ‘humanist habitat’ (also Lutheran-sympathetic, but not openly) in Munich summarises12 :

On 1 January 1531, a mere three weeks after the first pair of letters, Luther wrote to Baumgärtner again, asking him to pass on to Senfl a box containing a letter and some books, “as a token of my gratitude” (in signum gratitudinis meæ), presumably for music that Senfl had sent in compliance with Luther’s agitated request.
There is further evidence that Baumgärtner continued to act as intermediary between Senfl and the Lutheran world outside Bavaria. On 18 April 1533, Veit Dietrich reported to Baumgärtner from Wittenberg that Senfl had promised to send Luther the Missa Nisi dominus, but had not yet done so; Dietrich therefore asked Baumgärtner to remind Senfl to honour this promise.
This contact was certainly public knowledge after 1554, when David Köler reprinted Luther’s letter (in [a free, DW] German translation) in the preface of his Zehen Psalmen Davids. Köler also tells us that Senfl sent not only a setting of the text requested by Luther (In pace in idipsum) but also a setting of the psalm-verse Non moriar sed vivam, “by which he wanted to show that God wanted to preserve him for his church, so that he might continue to spread his holy word and bring it to public view.”
This story was also told by the theologian Johann Mathesius, who wrote in the ninth of his sermons on the life of Luther (first published in 1566): My good friend Senfl, who sent me many lovely psalms through the pastor of Bruck, happily acceded to Luther’s request and sent him the beautiful motets, Non moriar, and the responsory In pace in idipsum.
By 1569, when the letter was again reprinted in the preface to a collection of motets by Matthias Gastritz, this time in Latin, the story had become a firm part of the aura surrounding the relationship between Senfl and Luther.

VOETNOTEN

  1. het Latijn ‘in idipsum’ is ook voor een Latinist vreemd. Het is een letterlijke Latijnse overzetting van de Griekse vertaling van het Hebreeuwse origineel, resp. ἐπ’ αὐτὸ τὸ αὐτό / יַחְדָּו. Het Hebreeuwse origineel is een bijwoordelijke bepaling bij ‘vrede’. Het drukt dus niet de volkomenheid van die vrede uit (dat zou bijvoeglijk zijn), maar de wijze waarop de vrede wordt beleefd, namelijk ‘eenmakend’ (stam: יַחַד – één maken). De hellenistische Joden die de Griekse vertaling hebben gemaakt (de Septuaginta) hebben het sterke affect van deze constructie gevoeld, maar bij gebrek aan een Grieks equivalent dan maar een reflexieve constructie bedacht (ἐπ’ αὐτὸ τὸ αὐτό) die de gevoelswaarde behoudt: ‘in vrede’, daarop zelve gericht, die Hieronymus letterlijk in het Latijn heeft overgezet ‘in id ipsum’. Ik vermoed een link naar Platoons essentialistisch denken.
  2. “Mein gut Freund Senfli, der mir durch den Pfarrer zu Bruck vil lieblicher Psalm zugeschicket, wilfaret mit Freuden Doctor Luthern, unnd schickt im die schöne muteten: das Non moriar, unnd Respons: in pace in idipsum, daran, und an seinem künstlichen: Ecce quam bonum, welches er dem Reichstag, als der Keyser ankam, zur vermanung ließ aufgehen, hat mich unnd meine mitsinger neben seinem: Nunc dimittis, offtmals von hertzen erfrewet. Johannes Mathesius: Historien Von des Ehrwirdigen in Gott Seligen thewren Manns Gottes Doctoris Martini Luthers…, Nürnberg 1566, fol. 106v.
  3. variant: Turca
  4. verwijzing naar de immanente dreiging vanuit het Ottomaanse rijk, hoofdagendapunt van de Rijksdag, en reëel gevaar
  5. In de zaak van de kerkhervorming was de keurvorst van Bayern een sterkhouder in het keizelijk/pauselijke kamp
  6. verwijzing naar het bijbelse verhaal van David die met zijn snarenspel en zang de boze geest uit koning Saul verdrijft.
  7. Deze term duidt bij Luther niet op de leerstelligheid, maar op de intellectuele omgang met God en zijn Woord
  8. het begrip ‘artes’ verwijst naar het academisch curriculum
  9. Luther rekent met de kerkelijke traditie David, de Psalmdichter, konings/musicus ook tot de profeten. In menige psalm is – zo meende men – Christus het eigenlijke ondewerp.
  10. fraaie opeenhoping van diverse vrome motieven, gemeenplaaten: cupio dissolvi, contemptus mundi
  11. cantillare: Zachtjes zingen of neuriën; verwijst dus naar Luthers persoonlijke zang/bidgewoontes
  12. ‘The Metrical Harmoniæ of Wolfgang Gräfinger and Ludwig Senfl’ in SENFL-STUDIEN I, eds. Stefan Gasch, Birgit Lodes und Sonja Tröster, 2012, pp. 94-95

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *