Lyndal Roper, Luther de/een biografie

Vooraf: zoek het verschil (afgezien van de kleur)

Links de ontwerp-cover (reclame); rechts de echte boekcover

Mijn review zou kunnen worden samengevat als een commentaar op de verandering van de subtitel (dat is het verschil), maar ja, daar hebt u als lezer niet veel aan. Ik ben in elk geval van mening dat de oorspronkelijke werktitel (Luther, een biografie) correcter is dan de definitieve titel, Luther, de biografieTegelijk haast ik mij om toe te voegen dat deze biografie wel een must is voor degenen die echt geïnteresseerd zijn in Luther. Vindingrijk, baanbrekend, diepgravend, origineel, te denken gevend, dat zijn epitheta die m.i. het best bij dit boek passen. Qua inhoud is de Duitse titel de beste: ‘Der Mensch Luther‘. Het is trouwens wat met al die titels: De Engelse titel is Luther, renegade and prophet. Eerlijk gezegd vind ik dat helemaal naast de kwestie voor dit boek, en verdenk ik de uitgever ervan die te hebben doorgedrukt. Ook daar trouwens twee covers. De eerste erg ‘retro’ (vriendelijk geformuleerd), maar dit terzijde.

Een multi-titel boek, enfin , wel passend voor een man met vele gezichten. Het boek zelf leest als een trein en borstelt een heel concreet, down-to-earth portret van de mens Luther.

De auteur, Lyndal Roper, is een Australische, die filosofie en geschiedenis heeft gestudeerd en wiens academisch parcours haar van Melbourne via Tübingen naar Oxford heeft gebracht (o.a. Balliol college). Ze is nu hoogleraar geschiedenis aan Oriel college in Oxford, de eerste vrouwelijke professor aldaar. Zij combineert degelijk ‘grondwerk’ (lezen van brieven, doorspitten van archieven) met een door prof. Heiko Oberman gescherpte blik om naar het materiaal te kijken: Het belang van de historische en menselijk context: vrienden, ouders, economie, cultuur. Maar ook: fysieke en emotionele ervaringen, ‘verhouding-tot-zichzelf’, relaties, ruzies, zelfbeeld. En ze is niet bang voor rare dingen, d.w.z. ze strijkt niet glad. Kortom: een historicus die de historiciteit van al wat mensen doen en denken serieus neemt, en dat komt onze blik op een man als Luther zonder meer ten goede. Hij is nog steeds een ‘groot man’, charismatisch, maar met donkere kanten, m.n. in zijn vermogen om ’te haten’ datgene en diegene die niet mee is met wat hij heeft gezien en beleefd als Gods wil.

Het is deze manier van kijken naar de gekende feiten uit Luthers leven die dit boek anders maakt dan andere biografieën, fascinerend bij wijlen, en die zowel de gewone lezer als de wetenschapper naar dit boek zal doen grijpen.

Mw. Roper is er tien jaar mee bezig geweest, zo vertelt ze. Ze heeft met name de briefwisseling van Luther met vrienden, medestanders, en vijanden herlezen, niet zozeer gericht op de theologie of de ideeën daarin, maar vooral op de beleving (en ontwikkeling) die daarin voelbaar wordt. Als ‘ego-documenten’ dus. Tegelijk beheerst ze de theologie. Dit geeft haar psycho-sociologische geschiedschrijving reliëf en diepte. Het gaat in dit boek vooral over gewone en tastbare dingen, zaken die ‘des mensen’ zijn: woonomstandigheden, eten en drinken, financiën, menselijke omgang, vriendschappen, ruzies, diepe aanhankelijkheid en vreugde, teleurstellingen, breuken en vijandschap; angsten ook, obsessies, lichamelijkheid, seks, ziekte en dood. En daarin speelt Luthers heel eigen  ‘Godtalk’ een cruciale rol. Dat is namelijk de manier waarop hij al die dingen benoemt, kadert en probeert een plek te geven. Zijn theologie is niet levensver of wereldvreemd. Heel het leven van Martin Luther passeert op chronologische wijze de revue. Vanaf (hoofdstuk 1) de wereld van de mijnwerkers (koper en zilvermijnen) in Mansfeld waar Hans Luther (eigl. Luder), de vader van Martin, een redelijk geslaagde ondernemer was tot de laatste dagen van Luther, opnieuw in Mansfeld, waar hij doodziek, bemiddelt in een conflict tussen de graven van Mansfeld. Door altijd die context mee op te roepen, creëert Roper een achtergrond voor persoon en werk van Luther. Het krijgt diepte.

Jammer genoeg doet ze dit soms ook verklarenderwijs, dat wil zeggen dat bepaalde jeugdervaringen (m.n. binnen de vader-zoon relatie) als psychologische verklaring gaan dienen voor de sleutelmomenten in Luthers leven, dan haak ik af. Ik heb er geen probleem mee dat mw. Roper bepaalde overgevoeligheden (of on-gevoeligheden) van Luther, of typische gedragspatronen, probeert te kaderen door erop te wijzen wat hij zijn jonge jaren heeft gezien en meegemaakt. Dat werpt vaak een interessant ‘licht op de zaak’. Dan begrijp je het beter. Maar dat is nog iets anders dan die gebeurtenissen via een Freudiaans schema ook als oorzakelijke verklaring (ppsychologisch causatief) van latere handelswijzen en beslissingen naar voren te schuiven. Concreet: De manier waarop met gezag werd omgegaan in Mansfeld en hoe men onderlinge kameraadschap met veel bier beklonk, werpt een interessant licht op hoe Luther ook later met gezag en cameraderie omging. No problem. Om echter het feit dat Luther met zijn vader gebroken heeft terwijl die veel van zijn oudste zoon heeft verwacht (iets wat Luther diep geraakt heeft, zeker) uit te roepen tot het sleutelmoment in Luthers leven, vanwaaruit je vervolgens de rest van zijn leven kunt verklaren, d.w.z. construeren als een voortgezet vader-zoon conflict incl. bijbehorende innerlijke spanningen is toch wel erg kort door de bocht. Dat Luther zijn breuk met de vaderlijke verwachting moest rechtvaardigen en dat hij daar problemen mee heeft gehad, soit, maar dat betekent toch niet dat Luthers breuk met Von Staupitz ook hierdoor verklaard moet worden, en dat zelfs de oorzaak voor de diepe fysieke en geestelijke crisis, waar Luther in 1527 in belandt (hoofdstuk 14 ‘Ineenstorting’) hiermee in verband moet worden gebracht. Een zin als:  ‘Is het toeval dat op de dag dat hij instortte de bijbeltekst voor de preek Lucas 15 was, de gelijkenis van de verloren zoon?’ (p. 322) past eerder in de Libelle dan in een boek van een Oxford-historica. Het is trouwens ‘oude koek’  die mw. Roper hier opdist. U kunt het allemaal, met veel verve gebracht, al lezen in de studie uit 1958 van de psycho-analyticus Erik Erikson: Young Man Luther. Deze ‘psychologie van de koude grond’ komt soms ook tevoorschijn als je het helemaal niet verwacht. Zo schrijft ze opeens dat ‘Karlstadt van nature behoedzaam en plichtsgetrouw’ was (p. 232). Dan denk je: Hoe weet mw. Roper dat nu weer? Uit wat ze beschrijft en de bronnen die ze vermeldt, kan ik dat niet afleiden. Gelukkig is dit soort gepsychologiseer eerder uitzonderlijk en boeit de beschrijving van de gebeurtenissen en de processen die zich in en rond Luther afspelen zozeer dat het niet echt stoort.

Het boek is het meest overtuigend in die passages waar Roper tot in het détail bepaalde gebeurtenissen evoceert. Heel verhelderend is haar verslag en interpretatie van het lange debat in Leipzig met Johannes Eck en de naweeën daarvan (hoofdstuk 6). Ook zijn haat-liefde verhouding met Andreas Karlstadt komt goed uit de verf (hoofdstuk 10 en 11). De aanhankelijkheid aan en de breuk met zijn biechtvader en overste, Von Staupitz, krijgt veel kleur juist omdat Roper moeite doet om ook Von Staupitz als zelfstandige persoon voor het voetlicht te brengen. Theologisch van groot belang lijkt me haar analyse van Luthers omgang met en waardering voor de geschapen werkelijkheid waarin de mens leeft: de fysieke wereld (het lichamelijke leven, genot en pijn). Hier is Luther echt een unicum in de kerkgeschiedenis. Heel trefzeker is Roper als ze laat zien dat ook dit een complex gebeuren is, zoals alles bij Luther. ‘Geest en lichaam’: volgens Luther zijn ze allebei even geschikt èn ongeschikt om Gods wil gestalte te laten geven. Theologisch gezegd: Beiden kunnen ze ‘vlees’ worden en zullen dat ook zijn. Dat wil zeggen: vehikels van de zonde. Maar beide – geest en lichaam ! – zijn ze dus ook door je toe te vertrouwen aan Christus, door het geloof dus, gered en van waarde. Dat wil zeggen: Je moet ze waarderen, want God heeft ze je gegeven. Je moet er je zieleheil niet mee proberen te verdienen (geestelijke oefeningen, lichamelijke verstervingen), maar je kunt je zieleheil er ook echt niet mee verliezen (door seks bijv., de kerkelijke obsessie bij uitstek). De nuchterheid in Luthers omgang met zijn eigen en andermans (en andervrouws) lichamelijkheid, fascineert Roper duidelijk en terecht. Vrouwenstudies is één van haar specialiteiten. Luther neemt hier geen blad voor de mond, met name in zijn ‘Tischreden’ en kan wat de vrouw betreft hier zowel heel positief als bijzonder negatief uit de hoek komen. Duidelijk is in elk geval, dat Luther een mens was, van vlees en bloed, en ook als geestelijk leider vond dat hij op dat punt de mensen moest laten zien hoe het moest. Helder beschrijft ze hoe deze visie (beter: beleving) ook een grote rol speelt in Luthers hardnekkig vasthouden aan de ‘presentia realis’ in het sacrament van het Avondmaal. En ‘realis’ moet en zal bij Luther ook ‘fysisch’ zijn. De oefening die zij doet om de protestantse geestesstromingen op het punt van Avondmaalsleer en seksualiteit (als een ‘bonum’ tussen man en vrouw) op te lijsten, is zeer nuttig en laat sterke banden zien. De ‘geestdrijvers’ , spiritualisten, blijken systematisch ook moeite te hebben met lichamelijkheid tout court en hun visie op huwelijk en seksualiteit is steevast schematischer (en minder origineel) dan die van Luther. Verder wordt ook duidelijk dat Luther na de dramatische en zware periode (ca. 1517-1521, wanneer hij voor de keizer verschijnt) verandert. In de eerst periode hakt hij – in de hoek gedreven – op briljante wijze knoop na knoop door, neemt risico’s, zegt en denkt ongehoorde dingen. Maar eens uitgekomen bij de identificatie van zijn zaak en die van God (‘Hier sta ik, ik kan niet anders. Mijn geweten is in Gods woord gevangen‘), verandert Luther. Uit de beschrijving van Roper wordt duidelijk dat hij naarmate hij meer succes heeft (dankzij vele medewerkers trouwens, die Luther zelf bepaald niet allemaal even fair heeft behandeld), eigenlijk als denker minder interessant wordt. De ontdekking van zijn polemische gaven maken het hem mogelijk tegenstand te neutraliseren zonder grote intellectuele inspanningen te doen. Verontwaardigd over wat allerlei vrije geesten beginnen te verkondigen, geschrokken van de chaos die dat veroorzaakt, en volledig van de kaart door de opstand die de boeren ontketenen, keert hij eigenlijk op veel van zijn stappen terug en wordt conservatiever dan zijn mede-strijders. NB: niet alleen conservatiever dan Karlstadt, maar ook dan Melanchthon. Die wilde in het begin ook ‘sneller en radicaler’ vooruit dan Luther.

Omdat Luther al snel incontournable blijkt, en zich als een spin in het web nestelt, verandert hij van de charismatische radicaal in de gesettelde charismaticus, die omringd door bewonderaars eigenlijk veel van zijn pluimen verliest, of beter: van wie de uitstraling steeds meer beperkt wordt tot eigen kring. Het huis vol met studenten en gasten, rondom ‘Dr. Martin’ , die zichzelf steeds vaker met Christus (de lijdende en de overwinnende) vereenzelvigt, wordt de plaats waar Luther zijn hevige voor- en afkeuren laat stollen tot posities, die hij – eens ingenomen – niet meer verlaat. Zijn  vermogen om ’te staan voor dat waarin hij heilig gelooft’ verandert in een vermogen om ‘af te breken wat hem niet bevalt’. Joden, maar ook oude strijdmakkers. Zelfs Melanchthon heeft het af en toe zwaar te verduren gehad. Ropers beschrijving van hoe Luther vanuit de Coburg Melanchthon bestookt (nu eens prijst, dan weer vernedert, etc.) als die op de Rijksdag te Augsburg (1530) de zaak van de Hervorming moet verdedigen, is bij tijden onthutsend en wordt door mw. Roper nauwgezet beschreven aan de hand van het intense briefverkeer dat toen plaatsvond. Naarmate het verhaal van ‘De Reformatie’ vordert, wordt Luther eigenlijk steeds provincialer – een steeds meer ‘Duitser’, iets waarover Prof. Kaufmann zich bijv. verwonderde toen hij dit boek las.

Soms heb ik mijn twijfel bij passages inzake vertaling, maar dat kan zowel aan mw. Roper liggen als aan de vertalers. Dat Karlstadt wel eens ‘aartsdiaken van Allerheiligen’ heet, is in elk geval niet erg helder. Hij was aartsdiaken en proost van het kapittel van de slotkerk van Wittenberg, die gewijd was aan ‘Alle Heiligen’. Uit die fundatie betrok hij dus zijn inkomsten. In het Engels kun je zo’n kerk dan ‘All Saints’ noemen, maar in het Nederlands klinkt dat toch wel vreemd. Verder vermoed ik op p. 245 een misverstand rond de beeldspraak dat ‘satan zich kan voordoen als een engel des lichts’. Ook heb ik zo mijn twijfels of de zin op p. 250: ‘Verbaal ramde Luther er flink op los’ qua taalregister overeenkomt met wat mw. Roper heeft geschreven. En, zo vroeg ik mij af, wat komt de term ‘gekken’ op diezelfde bladzijde doen wanneer het over Karlstadt en de ‘duivelse geesten’ gaat, die Luther gewoonlijk ‘Schwärmer’ noemt. In de eindnoten blijkt af en toe welk een heidens karwei het moet zijn geweest om al die bronvermeldingen en originele citaten in het Nederlands weer te geven. Vooral omdat hier natuurlijk Duitse en Engelse bronnen door elkaar lopen. Soms is wel eens een engels woord blijven staan (noten bij hoofdstuk 10, noot 60: ‘March’ ipv ‘maart’; noot 49 ‘maar’ ipv ‘maart’).

Tenslotte is er nog iets over de afbeeldingen. Daar is soms iets misgegaan vermoed ik. Zo worden er in het slothoofdstuk (hoofdstuk 19, met de prachtige titel ‘De wagenmenner van Israel’) een aantal personen voor het voetlicht gehaald wier levensweg getuigt van de diepe invloed die Luther’s optreden op hen gehad heeft. Albrecht Dürer passeert hier de revue (p. 421v). Roper verwijst naar een schilderij van hem: het Allerheiligenaltaar uit Landau en contrasteert de bescheiden zelfweergave van Dürer op dit schilderij (rechtsonder in de hoek) met het fameuze zelfportret van de jonge Dürer als Christus. Vervolgens bespreekt ze diens ‘vier apostelen’. Beide schilderijen zijn echter niet afgebeeld in het boek terwijl we wel bijna paginagroot een plaat van Cranachs ‘wet en evangelie’ voorgeschoteld krijgen. Verwarrend. Na enig gegoogle ontdekt ik dat de originele editie een kleurenkatern bevat, waarin een reeks reproducties is opgenomen, waaronder in elk geval één van Dürers schilderijen.

Dat alles neemt niet weg, dat dit boek een echte aanrader is voor iemand die Luther eens van nabij wil leren kennen. Aangenaam zal die kennismaking niet per se zijn, maar wel is duidelijk dat Luther niet zomaar iemand was.

Het boek bestaat uit 433 blz. tekst, verdeeld in 19 chronologische hoofdstukken, gevogld door 95 blz. voetnoten (je moet dus vaak bladeren en een ‘lopende tekst’ boven de voetnoten die refereert naar de pagina waar de noten bij horen wordt node gemist), gevolgd door een uitgebreide literatuuropgave en een namenregister.

Dick Wursten